Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Bezittelijke- & persoonlijke voornaamwoorden
Lesdoel: Aan het einde van de les weet je het verschil tussen bezittelijke- en persoonlijke voornaamwoorden én kun je dit toepassen in verschillende opdrachten. 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Bezittelijke- & persoonlijke voornaamwoorden
Lesdoel: Aan het einde van de les weet je het verschil tussen bezittelijke- en persoonlijke voornaamwoorden én kun je dit toepassen in verschillende opdrachten. 

Slide 1 - Slide

Lesplanning
- Filmpje
- Quiz
- Werkblad

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 4 - Quiz

Persoonlijk en bezittelijk
Persoonlijk voornaamwoord: wijst naar een persoon .
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 5 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk
Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. 
- Het is mijn bal.
- Dat is haar trui.
- Dit is jouw pen.

Slide 6 - Slide

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 7 - Slide

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

'Mijn bril is heel gek.'

'mijn' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 13 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 17 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 18 - Quiz

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Zelfstandig werken
Wat >
Hoe >
Hulp >
Uitkomst >

Tijd >
Klaar > 
Je maakt opdr. 1 t/m 4 van het werkblad
Met een pen. Geen pen? vraag je buur.
Kom je er niet uit? Steek je hand op. 
Aan het einde van de les weet je het verschil tussen persoonlijke- 
en bezittelijke voornaamwoorden!
Tot het einde van de les
Als je tijd over hebt laat je de antwoorden controleren door de docent.

Slide 20 - Slide