Argumenteren en functiewoorden


Welkom Soulin!
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson


Welkom Soulin!

Slide 1 - Slide

Programma

  1. Argumentatiestructuren - herhalen en oefenen
  2. Functiewoorden - theorie en oefenen
  3. Vooruitblik

Slide 2 - Slide

Hij is immers veruit de beste in de debatten.
Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen weer gaat winnen.
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 3 - Drag question

Je kunt er beter niet aan deelnemen.
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. 
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 4 - Drag question

Argument
Standpunt
Tegenargument
Weerlegging
Er moet meer geïnvesteerd worden in windenergie.
Windenergie is schoon.
Windmolens vervuilen het landschap.
Plaats de windmolens op zee.

Slide 5 - Drag question

Weerlegging
Tegenargument
Ontkracht het standpunt
Ontkracht het argument

Slide 6 - Drag question

Aangezien het een oplossing voor het fileprobleem is, moet iedereen meer met de trein reizen.





tegenargument
weerlegging
Met de trein ben je veel langer onderweg.



In grote delen van Nederland heb je helemaal geen fileprobleem.

Slide 7 - Drag question

Het risico op problemen met gerechtheid is een van de argumenten van de RSJ om interlandelijke adoptie te verbieden. Wat is hier een tegenargument van? 
Wel een tegenargument.
Geen tegenargument.
Dat geldt voor de groep als totaal, er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen. 
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het omgekeerde het geval is. 
Verwaarlozing en mishandeling in kindertehuizen veroorzaken ernstige problemen met gehechtheid, terwijl plaatsing in een adoptie- of pleeggezin gehechtheids-problemen juist doet verminderen.
Adoptie zou de ontwikkeling van een veilige gehechtheid verstoren en zo de toekomstige relatie- en identiteitsontwikkeling van een kind schaden. 

Slide 8 - Drag question

Feitelijk 
argument
Waarderend
argument
Standpunt
Tegen-
argument
Weer-
legging
Die cabaretier is echt heel goed.
Geen wonder dat zijn voorstellingen altijd uitverkocht zijn.
Voor zijn show in Carré zijn nog kaarten beschikbaar hoor.

Slide 9 - Drag question

Aanvaardbaarheid
Feitelijke argumenten: kun je op waarheid controleren.

Waarderende argumenten: zijn niet op waarheid te controleren, maar er valt wel een consensus te bereiken. 
Legbatterijen moeten verboden worden, want dieren hoor je goed te behandelen.
Waarderende argumenten hebben wel vaak meer uitleg (een subargument) nodig.

Slide 10 - Slide

Argumentatiestructuren
1. enkelvoudige argumentatie
2. onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
3. afhankelijke nevenschikkende argumentatie
4. onderschikkende argumentatie

Slide 11 - Slide

Argumentatiestructuren
1. enkelvoudige argumentatie

Er is één argument.
We gaan niet naar buiten, want het regent.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Argumentatiestructuren
2. onafhankelijke nevenschikkende argumentatie

Er zijn meer dan twee argumenten die los van elkaar staan.


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Argumentatiestructuren
3. afhankelijke nevenschikkende argumentatie

Er zijn twee of meer argumenten die met elkaar samenhangen en zo één groot argument vormen.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Argumentatiestructuren
4. onderschikkende argumentatie

Hierbij wordt een argument door een of meer argumenten (subargumenten). Er ontstaat zo een ketenargumentatie.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Enkelvoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 20 - Drag question

Noem drie signaalwoorden voor een argument.

Slide 21 - Open question

Wat is de structuur van onderschikkende argumentatie?

Slide 22 - Open question

Noteer van de volgende zin het standpunt en het argument.

"Je kunt de wedstrijd nog winnen, je bent zeker fit genoeg."

Slide 23 - Open question

Geef aan of er enkelvoudige, meervoudige, nevenschikkende of onderschikkende argumentatie gebruikt wordt.

Het is belachelijk dat ik niet naar de stad mag. Al mijn vrienden mogen wel naar de stad. Bovendien kan ik morgen toch uitslapen.
A
enkelvoudig
B
onderschikkend
C
afhankelijk nevenschikkend
D
onafhankelijk nevenschikkend

Slide 24 - Quiz

Lees de tekst en beantwoord de vragen: 
1. Noteer de argumenten voor het volgende sp van Anwar: 'Nederlanders vinden het leuk om zomaar te lezen.'

2. Noteer de argumenten voor het volgende sp van Anwar: 'De man die daar werkt, heeft het slaapverwekkendste baantje van het land.' 3. Hoe noem je de arg.structuur bij beide?

Slide 25 - Slide

Vraag 1

Slide 26 - Open question

Vraag 2

Slide 27 - Open question

Vraag 3 - eerste
A
enkelvoudig
B
onderschikkend
C
onafhankelijk nevenschikkend
D
afhankelijk nevenschikkend

Slide 28 - Quiz

Vraag 3 - tweede
A
enkelvoudig
B
onderschikkend
C
onafhankelijk nevenschikkend
D
afhankelijk nevenschikkend

Slide 29 - Quiz

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?

Slide 30 - Slide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 31 - Slide

Elke stelling een functie 
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 32 - Slide

Elke stelling een functie 
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 33 - Slide

Elke alinea een functie 
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 34 - Slide

Elke alinea een functie 
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 35 - Slide

Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de tekst. Dit duid je aan met een functiewoord
In hoofdstuk 5: aanbeveling, probleemstelling, tegenwerping, uitwerking, verklaring en weerlegging

In hoofdstuk 6: aanleiding, afweging, anekdote, constatering, nuancering en vraagstelling

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 38 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 39 - Quiz

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 40 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 41 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 42 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 43 - Quiz

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 44 - Quiz

Relativering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 45 - Quiz

Definitie
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 46 - Quiz

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 47 - Quiz

Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 48 - Quiz

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 49 - Quiz

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 50 - Quiz

Heb je iets nieuws geleerd deze les?
ja
nee
een beetje

Slide 51 - Poll

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: morgen 
  • Huiswerk: Bekijk de LESSONUPS nogmaals
  • Programma: Rest functiewoorden

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Video

Slide 54 - Video