2.1_ Sparen en beleggen

H2: Omgaan met geld

timer
2:00
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H2: Omgaan met geld

timer
2:00

Slide 1 - Slide

H 2.1: Sparen en beleggen?


Programma:
  • Lesdoelen par. 2.1
  • Herhalen par 2.1 --> opdrachten 2, 4 en 7 bespreken
  • Bespreken deel 2 van paragraaf 2.1
  • Huiswerk volgende les afmaken paragraaf 2.1 opdrachten 9 t/m 17
  • Reflectie

Slide 2 - Slide

H 2.1: Lesdoelen
  • Je kunt de spaarmotieven benoemen.
  • Je kunt uitleggen wat nominale en reële rente is.
  • Je kunt voorbeelden van spaarvormen noemen.
  • Je kunt rekenen met enkelvoudige en samengestelde rente.
  • Je weet wat beleggen is, welke vormen er zijn en je weet welke risico's er zijn.

Slide 3 - Slide

Spaarmotieven
  1. Sparen voor een doel --> je wilt iets kopen maar hebt het geld nog niet

  2. Sparen uit voorzorg --> geld achter de hand hebben voor onverwachte gebeurtenissen 

  3. Sparen voor rente --> je spaargeld levert extra inkomsten op

Bespreken opdracht 1

Slide 4 - Slide

Spaarvormen
  • Spaarrekening, geld is vrij opneembaar, variabele rente.

  • Spaardeposito, geld staat voor langere tijd vast, vaste rente.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Hoe bereken je de rente?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Formule enkelvoudige rente


K = kapitaal (startbedrag)
p= rente percentage : 100
n= aantal periodes
pKn

Slide 10 - Slide

Enkelvoudige rente
7 a rente na 1 jaar = 0,02 × € 1.645 × 1 = € 32,90
  rente na 4 jaar = 0,02 × € 1.645 × 4 = € 131,60
 b rente na 1 jaar = 0,008 × € 2.000 × 1 = € 16,00
  rente na 1,5 jaar = 0,008 × € 2.000 × 1,5 = € 24,00
 c rentepercentage = € 17,90 ÷ € 3.580 × 100% = 0,5%
  rente na 7 maanden = 0,005 × € 3.580 × 7 ÷ 12 = € 10,44
 d rente na 1 jaar = € 2.351,75 ÷ 5 = € 470,35
  rentepercentage = € 470,35 ÷ € 20.450 × 100% = 2,3%
 






Slide 11 - Slide

Formule samengestelde rente


(1 + p) = groeifactor
K = kapitaal (startbedrag)
p= rente percentage : 100
n= periodes
(1+p)nK

Slide 12 - Slide

Samengestelde rente
Rente op rente
Je zet €10.000 voor 3 jaar op je spaarrekening je krijgt 5% rente
  • 1+ (rentepercentage : 100) = groeifactor
  • 1 + 0.05% = 1,05
  • 1,05 X € 10.000  = 10.500 (Kapitaal na 1 jaar)
  • 1,05 X € 10.500  = 11.025 (Kapitaal na 2 jaar)
  • 1,05 X € 11.025 = 11.576,25 (Kapitaal na 3 jaar)
  • Dit is sneller (1 + p)^n X K
  • 1,05 ^3 X € 10.000 = € 11.576,25


Slide 13 - Slide

Samengestelde rente

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Beleggen
Geld investeren in een doel, zoals een bedrijf of de overheid om hiermee geld te verdienen.

- Aandelen: je wordt mede-eigenaar en je deelt mee in de winst.
- Obligaties: geld lenen aan de overheid of aan een bedrijf, waarvoor je een rentevergoeding ontvangt.

Daarnaast kan de waarde van een aandeel / obligatie stijgen of dalen. Koerswinst of koersverlies

Slide 16 - Slide

Beleggen
Je KAN rendement op beleggen behalen op 2 manieren:
1. Totale opbrengst aan rente of dividend 
2. Koerswinst.

Risico's beleggen:
1. De waarde van het aandeel (stukje van het bedrijf) kan hoger of lager worden op de aandelen beurs.
2. Wanneer het bedrijf geen winst maakt heb jij geen dividend.

Slide 17 - Slide

Paragraaf 2.1
Maak de opdrachten 9 t/m 20
van paragraaf 2.1


Fluisteren met elkaar
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Bespreken opdrachten 4, 5, 7 en 9

Slide 19 - Slide

Huiswerk volgende les
Maken opdrachten par 2.1:
5, 7, 9 en
10, 12, 16, 17, 20

Slide 20 - Slide

Heb je vragen over het huiswerk, mail mij dan!

Slide 21 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Je kunt de spaarmotieven benoemen.
Je kunt uitleggen wat nominale en reële rente is.
Je kunt voorbeelden van spaarvormen noemen.
Je kunt rekenen met enkelvoudige en samengestelde rente.
Je weet wat beleggen is, welke vormen er zijn en je weet welke risico's er zijn.

Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

Slide 22 - Slide

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 23 - Quiz

Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed

Slide 24 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 25 - Quiz

De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing

Slide 26 - Quiz

Welke spaarmotieven zijn er dus?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor je pensioen
C
Sparen voor rente
D
Sparen uit voorzorg

Slide 27 - Quiz

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel

Slide 28 - Quiz

Startbedrag: €250,-


€255,-
€262,50
261,25
2% rente
5% rente
4,5% rente

Slide 29 - Drag question

Wat is een vorm van beleggen?
A
Sparen op een spaarrekening
B
Kopen van aandelen
C
Kopen van exclusieve sneakers
D
Bitcoins

Slide 30 - Quiz

Startbedrag: €250,-


Relatief weinig risico
Relatief gemiddeld risico
Relatief veel risico
Sparen
Beleggen in obligaties
Beleggen in aandelen

Slide 31 - Drag question

Doelmotief
Vermogensmotief
Zekerheidsmotief

Slide 32 - Drag question

Bij beleggen in aandelen hoop je op...
A
Dividend
B
Obligaties
C
Rente
D
Koerswinst

Slide 33 - Quiz