TM oefenen

Wat draagt bij aan de kwaliteit van leven en wonen bij kleinschalig wonen?
A
Zelfstandigheid en privacy
B
Zingeving door geloofsovertuiging
C
Ondersteuning bij het kiezen van hulpverleners
D
Eigen bijdrage aan de woningkosten
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat draagt bij aan de kwaliteit van leven en wonen bij kleinschalig wonen?
A
Zelfstandigheid en privacy
B
Zingeving door geloofsovertuiging
C
Ondersteuning bij het kiezen van hulpverleners
D
Eigen bijdrage aan de woningkosten

Slide 1 - Quiz

Wanneer is er sprake van kleinschalig wonen?
A
Als kleine groepjes cliënten bij elkaar wonen.
B
Als cliënten in een instelling in kleine groepjes verdeeld zijn.
C
Als cliënten niet met hun familie wonen.
D
Als cliënten klein behuisd zijn.

Slide 2 - Quiz

Hoe draagt kleinschalig wonen bij aan de kwaliteit van leven en wonen?
A
De kwaliteit is gemakkelijker te meten.
B
Mensen blijven langer op dezelfde plek wonen.
C
Cliënten hoeven de aandacht van zorgverleners niet met anderen te delen.
D
Mensen functioneren vaak beter in hun eigen omgeving.

Slide 3 - Quiz

Waar zou je een cliënt plaatsen die 's nachts alleen wanneer het nodig is hulp wil?
A
Zelfstandig
B
Begeleid wonen met zorg
C
Zelfstandig wonen met begeleiding
D
Beschermd wonen met 24 uurs zorg

Slide 4 - Quiz

Wie is er eindverantwoordelijke in een kleinschalig woonvoorziening?
A
De persoonlijk begeleider
B
De AVG
C
Een teamleider of locatie coördinator
D
De orthopedagoog

Slide 5 - Quiz

Welke wet is meestal van toepassing bij de financiering van kleinschalig wonen?
A
In de meeste gevallen wordt de financiering geregeld via de Wlz en hebben cliënten geen indicatie nodig.
B
In de meeste gevallen wordt de financiering geregeld via de Wlz en hebben cliënten een indicatie nodig.
C
In de meeste gevallen wordt de financiering geregeld via de WMO en hebben cliënten een indicatie nodig.
D
In de meeste gevallen wordt de financiering geregeld via de WMO en hebben cliënten geen indicatie nodig.

Slide 6 - Quiz

Voor wie is kleinschalig wonen niet geschikt?
A
Jongvolwassenen met een beperking.
B
Ouderen met een beperking
C
Cliënten met een licht verstandelijke beperking.
D
Cliënten met een ernstig verstandelijke beperking.

Slide 7 - Quiz

Waarom is een zinvolle dagbesteding belangrijk?
A
Omdat er anders gedragsproblemen ontstaan.
B
Omdat hierdoor het medicatiegebruik afneemt.
C
Omdat het een voorwaarde is voor kwaliteit van leven.
D
Omdat het de hulpverleners ontlast.

Slide 8 - Quiz

Welke bewering over kleinschalig wonen is juist.
A
Bewoners krijgen alleen therapeutische begeleiding.
B
Bewoners doen alles zelfstandig.
C
De bewoners worden ondersteund, bij huishouding, medicatie, koken en wassen
D
De bewoners geven zelf aan waar ze hulp bij nodig hebben.

Slide 9 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met inclusie-visie?
A
Cliënten met een beperking moeten gestuurd worden bij hun relaties.
B
Cliënten met een beperking moeten zoveel mogelijk deel uitmaken van de maatschappij.
C
Cliënten met een beperking moeten een eigen ruimte hebben.
D
Bij kleinschalig wonen is de zorg inclusief.

Slide 10 - Quiz

Hoe wordt de financiering via de Wmo geregeld?
A
Zelf aanvragen
B
Via een indicatie van het CIZ
C
Via doorverwijzing van de huisarts
D
Via een indicatie van de gemeente

Slide 11 - Quiz

Welk zorgzwaartepakket is van toepassing voor clienten die in aanmerking willen komen voor kleinschalig wonen?
A
Geen zorgzwaartepakket
B
ZZP VG 1 of 2
C
ZZP VG 3
D
ZZPVG 4

Slide 12 - Quiz

Wat is een belangrijke competentie voor een hulpverlener?
A
Onderzoeksmethodieken kunnen toepassen
B
Problemen kunnen signaleren
C
Technisch zin ingesteld
D
Problemen kunnen oplossen

Slide 13 - Quiz

Wat is de doelstelling van kleinschalig wonen?
A
Verbeteren van de kwaliteit van zorg.
B
Bezuinigen op kosten
C
Cliënten zelf laten kiezen waar ze willen wonen.
D
Familie meer betrekken bij de zorg.

Slide 14 - Quiz

Wat is het verschil tussen een woonvoorziening en een woonproject?
A
Wonen in een woonvoorziening wordt wel vergoed en in een woonproject niet.
B
Een woonvoorziening is opgezet door een zorgaanbieder en een woonproject door particulieren.
C
Een woonvoorziening is opgezet door particulieren en een woonproject door een zorgaanbieder.
D
Wonen in een woonvoorziening is goedkoper dan wonen in een woonproject.

Slide 15 - Quiz

Wat staat er in een ondersteuningsplan?
A
De medische geschiedenis en behandeling van een cliënt.
B
De cliëntgebonden taken.
C
De afspraken over inhoud van de zorg en de ondersteuning aan de cliënt.
D
De wensen en voorkeuren van een cliënt.

Slide 16 - Quiz

Hoe kun je groepscohesie bevorderen?
A
Door het wisselen van de leiding van de groep.
B
Door het geven van taken en verantwoordelijkheden.
C
Door individuele activiteiten te doen.
D
Door de vorming van subgroepjes.

Slide 17 - Quiz

Wat wordt er met participatie bedoeld?
A
Het hebben van een vaste baan en inkomen.
B
Het verbonden zijn met anderen.
C
De opname van personen of bevolkingsgroepen in de maatschappij.
D
Handelingen van mensen waarmee zij hun leven zingeven en zoveel mogelijk naar eigen welbevinden inrichten.

Slide 18 - Quiz

Onder welke vorm van zorg valt kleinschalig wonen?
A
Intramurale zorg
B
Semimurale zorg
C
Extramurale zorg
D
Geen van deze antwoorden

Slide 19 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met directe interactie?
A
Dat groepsleden een bepaalde positie innemen.
B
Dat groepsleden feedback krijgen van elkaar.
C
Dat groepsleden een gezamenlijke taak hebben
D
Dat groepsleden gezamenlijke waarden hebben.

Slide 20 - Quiz

Welke bewering over ondersteuning en begeleiding in kleinschalig wonen is juist?
A
Cliënten zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van sociale contacten.
B
Er is geen begeleiding bij het huishouden.
C
Bij de ondersteuning en begeleiding gaat het zowel om individuele begeleiding als om dagbestedingsactiviteiten.
D
Bij de ondersteuning en begeleiding gaat het alleen om individuele begeleiding.

Slide 21 - Quiz

Wat moet je doen als iemand zich in de groep niet aan de regels houdt?
A
Het gedrag negeren
B
Bespreken met de groep
C
De groep zelf laten oplossen
D
Iemand uit de groep zetten

Slide 22 - Quiz

Wat is het verschil tussen begeleid en beschermd wonen?
A
Bij begeleid wonen krijgt een cliënt intensievere begeleiding dan bij beschermd wonen.
B
Bij beschermd wonen woont de cliënt met meerdere mensen in een huis.
C
Bij begeleid wonen woont de cliënt met meerder mensen in een huis.
D
Bij beschermd wonen woont een cliënt zelfstandig, maar met hulp.

Slide 23 - Quiz

Bij welke begeleidingsmethodiek ga je uit van eigen kracht?
A
Eigen initiatiefmodel
B
Triple C methode
C
Vlaskamp-methode
D
Individuele Rehabilitatie Benadering (IRB)

Slide 24 - Quiz

Hoe noem je een groep hulpverleners uit een zorgteam?
A
Geen groep
B
Een primaire groep
C
Een formele groep
D
Een informele groep

Slide 25 - Quiz

Wat is een kenmerk van begeleiden binnen kleinschalig wonen?
A
Beperkingsgericht zijn
B
Aandacht hebben voor de levensloop van een cliënt.
C
Alleen aandacht hebben voor verbale vragen van de cliënt.
D
Non-verbaal contact uit de weg gaan.

Slide 26 - Quiz

Hoe worden de werkzaamheden van de begeleider in het kleinschalig wonen opgedeeld?
A
cliëntgebonden taken, organisatie gebonden taken en woon gebonden taken.
B
Cliëntgebonden taken, organisatie gebonden taken professie gebonden taken.
C
Cliëntgebonden taken, beperking gebonden taken en professie gebonden taken.
D
Zorg gebonden taken, organisatie gebonden taken en professie gebonden taken.

Slide 27 - Quiz

Tot welke taak hoort het stimuleren tot zelf beslissingen nemen?
A
Professie gebonden taken
B
Cliëntgebonden taken
C
Organisatie gebonden taken
D
Organisatie gebonden en professie gebonden taken

Slide 28 - Quiz

Op welke manier wordt er bij kleinschalig wonen gewerkt?
A
Aansturing door zo veel mogelijk personen.
B
Aanbodgericht
C
Gericht op de beperking van de cliënt.
D
Integraal en vraaggericht

Slide 29 - Quiz

Waarom zijn kleinschalige woonvormen gestart?
A
Om te bezuinigen op woonkosten.
B
Om mensen met een handicap meer aan de maatschappij te kunnen laten deelnemen.
C
Om de zorg overzichtelijker te maken.
D
Omdat er te weinig zorginstellingen waren.

Slide 30 - Quiz