Les 6 HIV en AIDS

Les 6 HIV en AIDS
1 / 35
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 6 HIV en AIDS

Slide 1 - Slide

Terugblik op de afgelopen tijd
Hier volgen quizvragen...

Slide 2 - Slide

Hoe ontstaat een infectie?
A
Door binnendringen van ziekteverwekkers
B
Door verwondingen
C
Door ontstekingen
D
Door allergieën

Slide 3 - Quiz

Wat is een ontsteking?
A
Reactie op letsel of irritatie
B
Een virusinfectie
C
Een allergische reactie
D
Een bacteriële infectie

Slide 4 - Quiz

Wat kan ontsteking verergeren?
A
Roken
B
Regelmatige lichaamsbeweging
C
Gezonde voeding
D
Stress

Slide 5 - Quiz

Wat activeert het immuunsysteem?
A
Lichaamsbeweging
B
Voeding en slaap
C
Infecties en antigenen
D
Stress en spanning

Slide 6 - Quiz

Welke cellen zijn betrokken bij afweer?
A
Bloedplaatjes
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen
D
Zenuwcellen

Slide 7 - Quiz

Wat activeert de aspecifieke afweer?
A
Vaccinatie
B
Immunologische geheugen
C
Antilichaamproductie
D
Infectie door pathogenen

Slide 8 - Quiz

Welke cellen zijn betrokken bij aspecifieke afweer?
A
B-cellen
B
Fagocyten zoals macrofagen
C
Plasmacellen
D
T-helpercellen

Slide 9 - Quiz

Wat beschermt de luchtwegen tegen infecties?
A
Spijsverteringsenzymen
B
Zweetklieren
C
Slijm en trilharen
D
Bloedcellen

Slide 10 - Quiz

Wat typeert het immunologisch systeem?
A
Geen geheugenfunctie
B
Specifieke afweer tegen ziekteverwekkers
C
Algemene verdediging zonder specifiteit
D
Werkt zonder lymfocyten

Slide 11 - Quiz

Hoeveel tijd heeft specifieke afweer nodig?
A
Heeft tijd nodig om geactiveerd te worden
B
Direct actief bij infectie
C
Onmiddellijke bescherming
D
Geen tijd nodig

Slide 12 - Quiz

Waaruit bestaan antilichamen?
A
Koolhydraten en vetten
B
Vitaminen en hormonen
C
Eiwitten die zich aan antigenen binden
D
Zuren en mineralen

Slide 13 - Quiz

Wat doet het immuuncomplex?
A
Verlaagt lichaamstemperatuur
B
Stimuleert groei van cellen
C
Verhoogt bloeddruk
D
Bevorderd de afweer tegen infecties

Slide 14 - Quiz

Wat is een antigeen-antilichaamcomplex?
A
Binding tussen antigeen en antilichaam
B
Een type virus
C
Een medicijn tegen infecties
D
Een cel in het immuunsysteem

Slide 15 - Quiz

Wat zijn antilichamen?
A
Hormonale signalen
B
Vitamines in het lichaam
C
Bacteriën die ziekten veroorzaken
D
Stoffen die antigeen aanvallen

Slide 16 - Quiz

Wat is kunstmatige actieve immuniteit?
A
Toediening van antilichamen via injectie
B
Immuniteit door ziekte
C
Vaccinatie om immuunsysteem te activeren
D
Immuniteit door antilichamen van moeder

Slide 17 - Quiz

Wat is natuurlijke actieve immuniteit?
A
Immuniteit door medicijnen
B
Vaccinatie tegen infecties
C
Immuniteit na infectie met ziekteverwekker
D
Immuniteit door antilichamen van moeder

Slide 18 - Quiz

Wat is natuurlijke passieve immuniteit?
A
Immuniteit door antilichamen van moeder
B
Immuniteit door medicijnen
C
Vaccinatie tegen infecties
D
Immuniteit door ziekte

Slide 19 - Quiz

Welke situatie toont passieve immuniteit aan?
A
Eigen antistofproductie
B
Antistoffen van een donor
C
Herstel na een ziekte
D
Inenting tegen griep

Slide 20 - Quiz

Wat gebeurt er bij besmetting?
A
Alle micro-organismen in het lichaam worden vernietigd
B
Het immuunsysteem wordt versterkt door micro-organismen
C
Micro-organismen dringen het lichaam binnen.
D
Zuurstof wordt beter opgenomen.

Slide 21 - Quiz

Wat is de incubatietijd?
A
De tijd van vaccinatie tot infectie
B
De tijd voor een ziekte geneest
C
De tijd van symptomen tot herstel
D
De tijd tussen infectie en symptomen

Slide 22 - Quiz

Wat is een veelvoorkomende bron van infecties?
A
Contaminatie van medische hulpmiddelen
B
Regelmatige controles
C
Gebruik van schone handschoenen
D
Voldoende personeel

Slide 23 - Quiz

Wat wordt bedoeld met antibioticaresistentie?
A
Het lichaam wordt immuun voor antibiotica na langdurig gebruik
B
Bacteriën worden ongevoelig voor antibiotica en blijven zich vermenigvuldigen
C
Antibiotica veroorzaken ernstige allergieën bij elke patiënt
D
Virussen worden sterker door het gebruik van antibiotica

Slide 24 - Quiz

HIV en AIDS

Slide 25 - Slide

HIV & AIDS

Slide 26 - Mind map

HIV
  • Human immunodeficiëntie virus

  • Human: Menselijk – dit virus komt voor onder mensen.
  • Immuno deficiency: Het woord deficiëntie betekent tekort. Als het immuunsysteem (je afweer) niet voldoende werkt, wordt dit een immunodeficiëntie genoemd.
  • Virus: Virussen maken je ziek. Hiv is een retrovirus en hoort bij de subgroep lentivirussen – langzame virussen. Het duurt na infectie lang voor er ernstige symptomen optreden.


Slide 27 - Slide

AIDS
  • Acquired immunodeficiency syndrome

  • Aquired: Tijdens het leven opgelopen, dus niet geërfd.
  • Immune: Immuniteit – je afweer(systeem), het systeem in je lichaam dat je beschermt tegen ziekten
  • Deficiency: Tekort, gebrek.
  • Syndrome: Syndroom, ziektebeeld.

Slide 28 - Slide

HIV
  • Virus dat de menselijke cel gebruikt voor voortplanting
  • Het bindt zich aan de bloedcel en verandert erfelijke eigenschappen en de functie van de cel
  • De menselijke afweer raakt hierdoor verzwakt

Slide 29 - Slide

Besmetting
  • Via bloed-op-bloed contact
  • Sperma en vaginaal vocht
  • Seropositief: wanneer in het bloed antistoffen tegen het virus aanwezig zijn


Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Symptomen HIV infectie
  • Vermoeidheid
  • Malaise
  • Langdurige koorts
  • Nachtzweten
  • Ongewild gewichtsverlies
  • Langdurig diarree
  • Keelpijn
  • Huidafwijkingen
  • Soms geen/nauwelijks klachten

Slide 32 - Slide

Diagnostiek
  • HIV test via bloedonderzoek
  • Drie maanden na het risicovolle contact
  • In NL wordt het bloedonderzoek aan iedere zwangere aangeboden

Slide 33 - Slide

Behandelingsmogelijkheden
Medicatie
HIV remmers, remmen vermeerdering van HIV-cellen in het bloed.
Door de komst van deze medicatie is HIV nu een chronische aandoening.
Als je afweersysteem zo verzwakt is dat je lichaam zich bijna niet meer kan beschermen, dan heb je aids.

https://www.hivvereniging.nl/hiv-zorg/hiv-medicatie 


Slide 34 - Slide

Opdracht
Terminologie periode 6

Slide 35 - Slide