This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 3 De juiste toon in je tekst
3.1 Formuleren
Stijl van je tekst
Ook ter voorbereiding op het schrijfexamen!
Slide 1 - Slide
De juiste toon
Welke toon past bij jouw lezers?
Denk aan je schrijfdoel.
Wie gaat de tekst lezen? (woordkeuze)
Wat weet mijn lezer?
Wat weet ik van mijn lezer denk aan je boodschap!
Slide 2 - Slide
Tekstdoelen
Slide 3 - Mind map
Denk na wat je tekstdoel is en pas je toon daarop aan:
Slide 4 - Slide
Welk doel hoort bij de volgende tekstvormen.
Informeren
Instrueren
Activeren
Overtuigen
Slide 5 - Drag question
Wie gaat mijn tekst lezen?
Denk aan:
Leeftijd
Man - Vrouw
Opleiding van de lezer
Hoe spreek je de lezer aan en wat is het niveau?
Slide 6 - Slide
Wie gaat mijn tekst lezen 2: overdrijf het niet!
Slide 7 - Slide
Formeel taalgebruik is altijd netjes.
A
Klopt
B
Klopt niet
Slide 8 - Quiz
Kennis
Denk na voor wie je schrijft!
Heeft deze persoon kennis van je onderwerp?
Wie heb je voor je?
Welke boodschap ga je brengen?
Houd je rekening met zijn/haar gevoelens?
Wat weet hij en wat is zijn voorkennis?
Slide 9 - Slide
Wat is vakjargon?
timer
1:00
Slide 10 - Open question
Wanneer gebruik je het woordje u in een tekst?
timer
1:00
Slide 11 - Open question
Opbouw
Toon in je tekst maak je met:
opbouw van je zinnen
keuze van je woorden
Krant: zakelijk, strak, korte zinnen
Je eigen website: vaak persoonlijk, beleving, langere zinnen.
commerciële tekst
Slide 12 - Slide
Wat staat hier? Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
timer
2:00
Slide 13 - Open question
Oefening!
Kies het juiste antwoord.
De zinnen zijn steeds op drie manieren geformuleerd:
(te) formeel
neutraal
(te) populair
Slide 14 - Slide
Kies de neutraalste:
A
Dat behoort helaas niet tot de mogelijkheden.
B
Dat gaat echt niet.
C
Dat is helaas niet mogelijk.
Slide 15 - Quiz
Kies de neutraalste zin:
A
De schoonmakers hadden de keuken natuurlijk beter moeten soppen.
B
De schoonmakers hadden de keuken beter moeten schoonmaken.
C
De schoonmakers hadden de keuken echter grondiger moeten reinigen.
Slide 16 - Quiz
Kies de formeelste zin:
A
Ik vond het wel fijn dat ze mij op mijn eerste dag eerst even vertelde hoe het programma in elkaar steekt.
B
Op mijn eerste dag heeft ze mij geïnformeerd over het functioneren van het boekhoudprogramma.
C
Op mijn eerste dag legde mevrouw De Boer mij uit hoe het boekhoudprogramma werkt.
Slide 17 - Quiz
Kies de neutraalste zin.
A
Hierdoor bleek de kwaliteit van het asfalt helemaal niet veel beter te zijn geworden.
B
Hierdoor nam de kwaliteit van het asfalt nauwelijks toe.
C
Hierdoor werd de kwaliteit van het asfalt echter niet noemenswaardig verbeterd.
Slide 18 - Quiz
De neutraalste:
A
Als u op dit aanbod wilt ingaan, dan vragen wij u om te bellen naar onderstaand telefoonnummer.
B
Lijkt je dit aanbod wat? Dan kun je het beste even bellen met onderstaand nummer en zij helpen je vast verder.
C
Mocht u desgewenst gebruik willen maken van dit aanbod, dan verzoeken wij u om contact op te nemen via het telefoonnummer.