can, could, be able to, may and might - klassen 2, period 6

• Engels
• MBO
• Studiejaar 2

Can, could, be able to, may and might

Klassen 2, period 6

CAN

COULD

BE ABLE TO

kunnen /in staat zijn 

kunnen/ mogen/ mogelijk zijn 

zou kunnen/ zou mogen 

of konden/mochten

can	could	be able to
= kunnen / mogen = present simple	= zou kunnen, verleden tijd van can , beleefd vragen = present + past simple	= kunnen / in staat zijn = alle tijden (vooral future > will be able to)

The patient can / will be able to walk again in a few days.

1. can
2. will be able to

I ___ swim very well.

1. can
2. am able to
3. be able to

Wat gebruik je om aan te geven dat je wel of niet in staat bent iets te doen?

1. can
2. to be able to

It is little Sue's birthday tomorrow, she ......... sleep

1. Cannot
2. is not able to

When Donald Trump was only 4, he ............count to 20 in Japanese!

1. could
2. was able to

John ....................... participate tomorrow, he has broken his leg!

1. cannot
2. will not be able to

Without your help, I would never have..............

1. been able to do it
2. could do it
3. can do it

MAY & MIGHT

Beide gebruik je bij een voorstel of als je op een beleefde manier een vraag wilt stellen.

MAY & MIGHT

Bij may vraag je 'Mag ik dit zien?'

Bij might vraag je  'Zou ik dit mogen zien?'.

De waarschijnlijkheid waarop iets kan is veel kleiner 

bij 'might' dan bij 'may'.  

Welke van de twee is onwaarschijnlijker?

1. We might see some dolphins on our boat tour.
2. We may see some dolphins on our boat tour.

"I ... go to the party, but I am not sure."

1. may
2. might

"... I help you with your luggage, madam?"

1. may
2. might

"I told them I ... (gaan) if I felt like it, but wasn't sure."

"Students ... only ... (lenen) four books at a time.

Geef jezelf een cijfer van 1-10 in hoeverre je deze grammatica beheerst.