1ha1/1a2 - chapitre 3 - lire (nabespreken s.o. = uitgesteld)

Leestips
  • Je leert wat het verschil tussen skimmen en scannen is.
Leesdoel(en)
  • Je kunt verschillende teksten over de middelbare school lezen en begrijpen.
  • Je kunt vertellen wat het verschil is tussen het internaat en de middelbare school.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leestips
  • Je leert wat het verschil tussen skimmen en scannen is.
Leesdoel(en)
  • Je kunt verschillende teksten over de middelbare school lezen en begrijpen.
  • Je kunt vertellen wat het verschil is tussen het internaat en de middelbare school.

Slide 1 - Slide

timer
3:00
  • être / avoir
  • vocabulaire E/F

Slide 2 - Slide

  • Comment tu t'appelles ?
  • Tu as quel âge ?
  • Tu es en quelle classe?
  • Tu aimes la viande / les légumes / le fromage ?
  • Quelle heure est-il ? la récré / le diner
  • Tu as quelles matières le mercredi?
  • Qui est ton prof de gym / géographie ?
  • Qui est ton prof préféré ?
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Skimmen
  • Je weet globaal (in grote lijnen) waar een tekst over gaat, door een tekst meerdere keren kort te bekijken

Scannen
  • Je weet waar een tekst over gaat door op zoek te gaan naar specifieke informatie

Slide 4 - Slide

Tekst 1

Slide 5 - Slide

Skimmen
Ronde 1a
  • Waar gaat de tekst over?

Timer afgelopen = papier omdraaien
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Skimmen
Ronde 1b
  • Overleg in tweetallen
- Wat weet je tot nu toe over de tekst?
timer
1:30

Slide 7 - Slide

Wat weet je tot nu toe over de tekst?

Slide 8 - Open question

Skimmen
Samen bespreken

1. Waar heb je als eerst naar gekeken?
2. Wat viel op?
3. Waar ga je in de volgende ronde op letten?
timer
0:30

Slide 9 - Slide

Skimmen
Ronde 2a
  • Waar gaat de tekst over?

Timer afgelopen = papier omdraaien
timer
1:00

Slide 10 - Slide

Skimmen
Ronde 2b
  • Overleg in tweetallen
- Wat weet je tot nu toe over de tekst?

Slide 11 - Slide

Wat weet je over de tekst?

Slide 12 - Open question

Tekst 2

Slide 13 - Slide

Scannen
Samen
  • Wat is het onderwerp van deze tekst?


timer
0:30

Slide 14 - Slide

Scannen
In tweetallen
  • Wie is er ouder: Fred of Jenni?
  • Wie zit er in de tweede klas?


timer
0:40

Slide 15 - Slide

Scannen
In tweetallen
  • Hoe laat staat Fred op?
  • Hoeveel jongens zitten er in de klas?
  • Hoe laat slapen de kinderen?

  • Wat is het verschil tussen het internaat en de middelbare school?


timer
0:50

Slide 16 - Slide

(leertip)
Leg uit wat het verschil is tussen skimmen en scannen.

Slide 17 - Open question

(Leesdoelen behaald?)

Welke overeenkomsten hebben tekst 1 en 2?

Slide 18 - Open question

(Leesdoelen behaald?)

Welke verschillen zijn er tussen tekst 1 en 2?

Slide 19 - Open question

Je hebt a.s. woensdag het s.o. over deel 2

Niet bij het nabespreken zijn? Ga dan het volgende doen:

Leren: voca + zinnetjes + grammatica
(mag met quizlet)



Slide 20 - Slide

A (5p)  Quelle heure est-il ? (hoe laat is het?)
1. 10 uur = il est dix heures
2. 12 uur s'middags = il est midi
3. kwart over 7/8 = il est sept/huit heures et quart
4. half 5 = il est quatre heures et demie
*5.kwart voor 5 = il est cinq heures moins le quart



Slide 21 - Slide

B  (3p) Choisis : kies de juiste vorm van ‘être’ en noteer deze op je proefwerkblaadje.

1. Vous êtes le prof d'anglais?

2. Emily est nouvelle.

3*On est content.



Slide 22 - Slide

C (3p) Complète. Noteer de juiste vorm van ‘être’ op je proefwerkblaadje. 

1. Vous êtes au collège.

2. Je suis aussi au collège.

3.* Et toi, tu es où ?



Slide 23 - Slide

D (3p)            Traduis en français.

1    wij zijn  = on est / nous sommes
2    zij zijn   = ils sont / elles sont
3*    hij is    = il est




Slide 24 - Slide

E (7p)           Traduis les phrases.
1    Tu es en quelle classe?

2*   Je suis en cinquième.

3    Tu as quelles matières le mardi ?

4    Le mardi j'ai français, dessin et histoire.





Slide 25 - Slide

F  (4p)  Remplis le verbe. Schrijf de juiste vorm van ‘avoir’  OF  ‘être’ op.

1      J’  AI un portable.
2      Madame Buis  EST une prof géniale.
3      Nous AVONS une cantine à l’école.
4*     Ils  SONT sévères.

Slide 26 - Slide

G (16p)     Traduis les mots.   
1    une école = een school
2    sympa     = aardig
3    nous aimons= wij houden van
4    il porte        = hij draagt
5    la biologie   = biologie
6    tomber       = vallen
7    les cours     = de lessen
8    *le sac à dos = de rugzak/de rugtas


Slide 27 - Slide

G (16p)     Traduis les mots.   
9    Engels  = l'anglais
10    ik eet  = je mange
11    praten  = parler
12    een huis  = une maison
13    ik ga      = je vais
14    eerste    = premier
15    wiskunde = les maths
16    *de klas   = la classe



Slide 28 - Slide

Huiswerk:
Nakijken opdrachten die je vandaag moest afhebben
Leren voor het s.o.

Slide 29 - Slide