Paragraaf 5.4 Ga je winst maken?

Overzicht hoofdstuk 5 
Pincode Hoofdstuk 5 Investeren moet!
  1. Wat heb je nodig?                                 de balans
  2. Waar haal je het geld vandaan?     het vermogen
  3. Wat kost dat?                                          de kosten
  4. Ga je winst maken?                              de winst & verlies rekening
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Overzicht hoofdstuk 5 
Pincode Hoofdstuk 5 Investeren moet!
  1. Wat heb je nodig?                                 de balans
  2. Waar haal je het geld vandaan?     het vermogen
  3. Wat kost dat?                                          de kosten
  4. Ga je winst maken?                              de winst & verlies rekening

Slide 1 - Slide

Agenda les
  • Checken leerdoelen par 5.3
  • Leerdoelen par 5.4
  • Uitleg par 5.4

Slide 2 - Slide

Opgave 39
Een ondernemer heeft een bestelwagen aangeschaft voor € 30.000.
Na 5 jaar is de bestelwagen bij verkoop nog € 5.000 waard.

a. Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten wanneer ieder jaar een gelijk bedrag wordt afgeschreven.
  • jaarlijkse afschrijvingskosten = (aanschafwaarde - restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren
  • (€ 30.000 - € 5.000) ÷ 5 = € 5.000 afschrijvingskosten per jaar

b. Hoeveel heeft de ondernemer na 3 jaar afgeschreven? En na 5 jaar?
  • na 3 jaar: 3 x € 5.000 = € 15.000 afgeschreven
  • na 5 jaar: 3 x € 5.000 = € 25.000 afgeschreven

c. Stel dat de ondernemer 20% per jaar afschrijft van de waarde op de balans. Bereken de afschrijvingskosten in jaar 1, 2 en 3.
  • na 1 jaar: € 30.000 x 20% = € 6.000
  • na 2 jaar: (€ 30.000 - € 6.000) x 20% = € 4.800
  • na 3 jaar: (€ 30.000 - € 6.000 - € 4.800) x 20% = € 3.840

Slide 3 - Slide

Winst- en verliesrekening - dia aanpassen
Winst- en verliesrekening:
  • Kosten (debet)
        links (debet) van de W&V-rekening 
  • Opbrengsten
        rechts (credit) van de W&V-rekening 
       
De winst- en verliesrekening is ook altijd in balans en gaat over een periode (maand, kwartaal, of jaar)! Het verschil tussen de kosten en de opbrengsten is de winst (of het verlies).

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Jaarrekening
De jaarrekening van een onderneming geeft een financieel overzicht en het financiële resultaat en bestaat uit:
  • balans
  • winst- en verliesrekening
  • toelichting (op de balans en
                de winst- en verliesrekening)

Slide 6 - Slide

Als een bedrijf verlies maakt, aan welke kant van de winst- en verliesrekening staat dit verlies dan?
A
debet
B
credit
C
links
D
rechts

Slide 7 - Quiz

Wat staat er niet in de jaarrekening?
A
balans
B
marketingplan
C
winst- en verliesrekening
D
toelichting

Slide 8 - Quiz

Bruto & netto winst
   Omzet (p x q)
- Inkoopwaarde (van de omzet)
   Bruto winst
- Bedrijfskosten
   Netto winst

Slide 9 - Slide

Wat is het verschil tussen de bruto en de netto winst?
A
bedrijfskosten
B
afschrijvingskosten
C
inkoopwaarde
D
rentekosten

Slide 10 - Quiz

Break-evenpunt
Het break-evenpunt (BEP of breakeven-afzet) is het punt waar een onderneming geen winst, maar ook geen verlies maakt.

Totale Opbrengst (TO) = Totale Kosten (TK)
                 p x q                    =           C + (v x q)


Slide 11 - Slide

Voor een paar Nike schoenen gelden de volgende opbrengst- en kostenfunctie: Totale Opbrengst (TO) = 20q
Totale Kosten (TK) = 12q + 1200

Wat is de verkoopprijs van een paar Nike schoenen?
A
€ 5
B
€ 12
C
€ 20
D
€ 32

Slide 12 - Quiz

Voor een paar Nike schoenen gelden de volgende opbrengst- en kostenfunctie: Totale Opbrengst (TO) = 20q
Totale Kosten (TK) = 12q + 1200

Hoeveel bedragen de constante kosten?
A
€ 100
B
€ 600
C
€ 800
D
€ 1200

Slide 13 - Quiz

Voor een paar Nike schoenen gelden de volgende opbrengst- en kostenfunctie: Totale Opbrengst (TO) = 20q
Totale Kosten (TK) = 12q + 1200

Wat zijn de variabele kosten van een paar Nike schoenen?
A
€ 5
B
€ 12
C
€ 20
D
€ 32

Slide 14 - Quiz

Voor een paar Nike schoenen gelden de volgende opbrengst- en kostenfunctie: Totale Opbrengst (TO) = 20q
Totale Kosten (TK) = 12q + 1200

Wat is de break-evenafzet?
A
50 paar
B
100 paar
C
150 paar
D
200 paar

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Zelf aan de slag

Lees paragraaf 5.3
Maak van par 5.4: opgaven 44 t/m 51
Zie online planning par 5.4

Slide 17 - Slide

Kosten                                                             Opgave 44

  • Inkoopwaarde van de omzet               375.000
  • Huur bedrijfspand                                      80.000
  • Loonkosten                                                    42.000
  • Reclamekosten                                            30.800
  • Elektriciteitskosten                                          800
  • Afschrijvingskosten bedrijfsauto              400

  • Totaal                                                              529.000

Opbrengsten                                                Opgave 34

  • Omzet                                                            520.000
  • Renteopbrengsten                                        1.450



  • Saldo verlies                                                     7.550

  • Totaal                                                              529.000

Slide 18 - Slide

Opgave 45


Omzet
Inkoopwaarde van de omzet
  • (B) = Bruto winst
  • (C) = Bedrijfskosten
Netto winst
Vul de ontbrekende begrippen en getallen (A t/m D) in.

  • (A) = € 300.000
                  € 120.000 -
                  € 180.000
                  € 110.000 -
  • (D) = €   70.000 

Slide 19 - Slide

Opgave 51
Finn handelt in een speciaal soort energydrankje. Het drankje staat garant voor een enorme boost aan energie. De verkoopprijs van één blikje is € 1,49. Finn heeft een inkoopprijs van materialen van € 0,24 per blikje. Daarnaast is Finn nog € 0,32 per blikje kwijt aan het fabriceren van het drankje zelf. De constante kosten bedragen € 700 per jaar.

Bereken hoeveel blikjes Finn per jaar minimaal moet verkopen om geen verlies te maken.
  • BEP = C  ÷ (p - v)
  • C = Constante (vaste) kosten = € 700
  • p = verkoopprijs = € 1,49
  • v = variabele kosten per product = € 0,32  + € 0,24 = € 0,56
  • BEP = € 700 ÷ (€ 1,49 - € 0,56) = 753 blikjes

Slide 20 - Slide

Minimale toetsvoorbereiding
  • nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt hebt
  • leer de formules op pagina 143 (solvabiliteit), 144 (liquiditeit), 147 (totale kosten), 149 (jaarlijkse afschrijvingskosten), 153 (bruto en netto winst) en 154 (break-evenpunt)
  • leer de samenvatting op pagina 158
  • leer de begrippen op pagina 159
  • doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 160/161 (minimaal 2 per paragraaf)
  • doe nog een aantal rekenopdrachten op pagina 164/165 of online (minimaal 3)
  • doorloop nogmaals de LessonUps die we in de lessen behandeld hebben (zie teams)
  • controleer tenslotte met de leerdoelen in GPL paragraaf 4.1 t/m 4.3 en  5.1 t/m 5.4 op of je de stof voldoende kent en begrijpt

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Begrippen par 4.1

Slide 23 - Slide

Begrippen par 4.2

Slide 24 - Slide

Begrippen par 4.3

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Begrippen par 5.1

Slide 29 - Slide

Begrippen par 5.2

Slide 30 - Slide

Begrippen par 5.3

Slide 31 - Slide

Begrippen par 5.4

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide