ADVERBS (bijwoorden)

ADVERBS
(bijwoorden in een zin)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

ADVERBS
(bijwoorden in een zin)

Slide 1 - Slide

wat betekent
'ALWAYS'
(Dorian always visits his grandma)

Slide 2 - Open question

wat betekent
'OFTEN'
(I often go to the McDonalds)

Slide 3 - Open question

wat betekent
'SOMETIMES'
(His jokes are sometimes boring)

Slide 4 - Open question

wat betekent
'NEVER'
(We never eat chips and fish)

Slide 5 - Open question

Wat betekent
'USUALLY'
(Our teacher usually goes home at 3)
A
gewoonlijk
B
soms
C
af en toe
D
nooit

Slide 6 - Quiz

wat zeggen de woorden ALWAYS, SOMETIMES, USUALLY, OFTEN, NEVER
over de zinnen?
A
ze zeggen wanneer iets gebeurd
B
ze zeggen niks
C
ze zeggen hoevaak iets gebeurd
D
ze zeggen iets over het werkwoord

Slide 7 - Quiz

ADVERB
bijwoord
always, usually, often, 
sometimes en never 
...zijn bijwoorden

Slide 8 - Slide

ADVERB
bijwoord
always, usually, often, 
sometimes en never 
...zijn bijwoorden
ze geven aan hoe vaak iets gebeurd

Slide 9 - Slide

ADVERB
bijwoord
We                  watch Netflix on Saturday
always
You               keep your mouth shut
never

Slide 10 - Slide

ADVERB
bijwoord
We                  watch Netflix on Saturday
always
You               keep your mouth shut
never
het bijwoord komt altijd VÓÓR het (hoofd)werkwoord

Slide 11 - Slide

ADVERB
bijwoord
We are                  busy in the weekend
usually
Amy is                hungry after dinner
often

Slide 12 - Slide

ADVERB
bijwoord
We are                  busy in the weekend
usually
Amy is                hungry after dinner
often
het bijwoord komt altijd  am/are/is

Slide 13 - Slide

ADVERB
bijwoord
We have                visited Spain before
never

Slide 14 - Slide

ADVERB
bijwoord
We have                visited Spain before
never
bij het voltooid deelwoord ('present perfect') komt 
het bijwoord ER TUSSEN IN 
(net als in het Nederlands)

Slide 15 - Slide

zet het bijwoord op de juiste plek:
(ALWAYS) I go to Italy in the summer

Slide 16 - Open question

zet het bijwoord op de juiste plek:
(NEVER) We go out for dinner

Slide 17 - Open question

zet het bijwoord op de juiste plek:
(OFTEN) She is sick during the winter

Slide 18 - Open question

zet het bijwoord op de juiste plek:
(OFTEN) He has broken her leg

Slide 19 - Open question

FINISHED
(bijwoorden in een zin)

Slide 20 - Slide