H3 | Lezen (tekstverbanden)

Nederlands
2hb - 28 januari 2022
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
2hb - 28 januari 2022

Slide 1 - Slide

Vandaag
H3 Lezen
H3 Woordenschat

Slide 2 - Slide

H3 Lezen - tekstverbanden en signaalwoorden

Aan het eind van deze les kun je...
- tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- vergelijkende verbanden, samenvattende verbanden en doel-middelverbanden herkennen in een tekst

Slide 3 - Slide

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden
De auteur van een tekst heeft (onbewust) nagedacht over de samenhang in zijn tekst. Bijvoorbeeld:
- eerst een standpunt
- dan een toelichting daarop
- dan een reden daarbij
- dan nog een reden daarbij (opsomming)
- dan een conclusie daarover

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden

- Chronologisch verband
- Opsommend verband
- Tegenstellend verband
- Toelichtend verband
- Concluderend verband
- Redengevend verband
- Oorzakelijk verband
Signaalwoorden

eerst, daarna, vervolgens
ten tweede, bovendien, ook
maar, toch, echter
zoals, denk aan, bijvoorbeeld
dus, kortom, al met al, daarom
omdat, daarom, want, dankzij
doordat, daardoor, dankzij

Slide 8 - Slide

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken en een pizza.

Hier is sprake van een...
A
Chronologisch verband
B
Opsommend verband
C
Concluderend verband
D
Oorzakelijk verband

Slide 9 - Quiz

Ik ga vandaag eerder weg, want ik moet nog boodschappen doen.

Hier is sprake van een...
A
Redengevend verband
B
Toelichtend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Tegenstellend verband

Slide 10 - Quiz

Omdat er een ongeluk gebeurd was, kwamen wij te laat.

Hier is sprake van een...
A
Redengevend verband
B
Toelichtend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Tegenstellend verband

Slide 11 - Quiz

Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten, zoals pizza en pasta.

Hier is sprake van een...
A
Tegenstellend verband
B
Oorzakelijk verband
C
Concluderend verband
D
Toelichtend verband

Slide 12 - Quiz

De drie nieuwe verbanden
1. Doel-middelverband
Geeft aan welk middel gebruikt moet worden om een bepaald doel te bereiken. (Signaalwoorden: om te, zodat, door middel van)

2. Vergelijkend verband
Laat een verschil of overeenkomst zien
Signaalwoorden: (net) als, in vergelijking met, groter/beter/kleiner/mooier

3. Samenvattend verband
Geeft een verkorte weergave van informatie uit de tekst
Signaalwoorden: kortom, samengevat, al met al, met andere woorden

Slide 13 - Slide

Net als vorig jaar maart hebben we nu weer online les.

Hier is sprake van ......
A
doel-middel verband
B
vergelijkend verband
C
samenvattend verband

Slide 14 - Quiz

Net als vorig jaar maart hebben we nu weer online les.

Aan welk signaalwoord kan je dit verband herkennen?

Slide 15 - Open question

Op vakantie heb ik gesurft, gemountainbiket, gekanood en parachute gesprongen. Al met al was het een sportieve vakantie.
Van welk verband is hier sprake?

Slide 16 - Open question

Om te slagen voor het examen zullen de leerlingen goed moeten leren.

Hier is sprake van ......
A
doel-middel verband
B
vergelijkend verband
C
samenvattend verband

Slide 17 - Quiz

Om te slagen voor het examen zullen de leerlingen goed moeten leren.

Aan welk signaalwoord kan je dit verband herkennen?

Slide 18 - Open question

Aan de slag

- Maken opdracht 1
- Klaar? Verder met opdracht 2 (= huiswerk)

Slide 19 - Slide

H3 Woordenschat


Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen


Slide 20 - Slide

Voorzetsels

Slide 21 - Mind map

Leerdoel
Je leert:
  • vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken. 

Slide 22 - Slide

Vaste voorzetsels
Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: 
  • vertrouwen op
  • beschikken over
  • zich schamen voor.

Slide 23 - Slide

Vaste Voorzetsels
De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat of als je het voorzetsel verandert.

Denk maar aan:
  • LACHEN NAAR
betekent iets heel anders dan
  • LACHEN OM

Slide 24 - Slide

Combinaties met vast voorzetsel
We kennen twee soorten combinaties:

  1. zelfstandig naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel
  2. bijvoeglijk naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel

Slide 25 - Slide

Zelfstandig naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel
  • verstand (zn) hebben van 
  • bezwaar (zn) hebben tegen
  • gebrek (zn) hebben aan

Slide 26 - Slide

Zelfstandig naamwoord +
werkwoord + vast voorzetsel

Slide 27 - Mind map

Bijvoeglijk naamwoord + werkwoord + vast voorzetsel
  • verslaafd (bn) zijn aan
  • bang (bn) zijn voor
  • dol (bn) zijn op 

Slide 28 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord +
werkwoord + vast voorzetsel

Slide 29 - Mind map

Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen zijn woordcombinaties die je kunt vervangen door één voorzetsel.
  

  • door middel van   -->    door, met
  • in verband met     -->    door, wegens  

Slide 30 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen

Slide 31 - Mind map

Een aantal voorbeelden

Slide 32 - Slide

Zijn er nog vragen over vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen?

Slide 33 - Open question

Aan de slag

- H3 Woordenschat
- Opdracht 1 en 2


Slide 34 - Slide