Werkwoordspelling pv tt, vt, vdw

Werkwoordspelling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

PV Tegenwoordige tijd
1. stam          
(ik, je/jij achter pv, bevel)      loop                             vind

2. stam+t (hij/zij)                      loopt                            vindt

3. hele werkwoord (wij)         lopen                           vinden


Slide 2 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 3 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 4 - Quiz

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 5 - Quiz

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 6 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 7 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 8 - Quiz

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 9 - Quiz

PV Verleden tijd
Verleden tijd:
-Langer maken
-T eX-KoFSCHiP

Staat de laatste letter van de het woord -en erin?
Ja-> stam+te(n)                              Nee-> stam+de(n)

beven -> -en -> bev -> beefde

Slide 10 - Slide

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 12 - Quiz

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden

De miljonairsdochter is door drie onbekende mannen (kidnappen)
A
kidgenapt
B
gekidnapt
C
gekidnapped
D
gekidnapd

Slide 14 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis.
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.

Slide 15 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrand.
B
Het hout is opgebrandt.

Slide 16 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij niestte toen hij peper in zijn neus kreeg.
B
Hij nieste toen hij peper in zijn neus kreeg.
C
Hij niesde toen hij peper in zijn neus kreeg.
D
Hij niesden toen hij peper in zijn neus kreeg.

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden

Zet het werkwoord in de verleden tijd
Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 18 - Quiz

Voltooid deelwoord
-Langer maken

-T eX-KoFSCHiP
Ja-> ge/be/ver-woord+t 
Nee-> ge/be/ver-woord+d

Vb. blozen -> -en ->   bloz   ->  gebloosd



Slide 19 - Slide

Werkwoordspelling
A
Zij heeft het huis geverft.
B
Zij heeft het huis geverfd.

Slide 20 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft lange tijd gereisd.
B
Hij heeft lange tijd gereist.
C
Hij heeft lange tijd gerezen.

Slide 21 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
B
Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.

Slide 22 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij heeft de vraag goed beantwoordt.
B
Hij heeft de vraag goed beantwoord.
C
Hij heeft de vraag goed beantwoort.

Slide 23 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij heeft erg getobt.
B
Zij heeft erg getobd.

Slide 24 - Quiz