Het werkwoord Zijn

• Nederlands
• ISK

Start Les

Telefoons in de kluis

Jassen aan de kapstok

Laptops/schrift/pen op tafel

Klaar voor de les!

Zijn

Wanneer gebruik je het werkwoord 

 zijn?

maar eerst:

 Wat zijn werkwoorden???

Wat is een werkwoord?

 werkwoord = doe woord

activiteit: een werkwoord doet iets zoals

Lopen, Kijken, Luisteren, Werken, Pakken enz

RENNEN

ZWEMMEN

VLIEGEN

SLAPEN

Het Werkwoord Zijn

Vandaag gaan we het hebben over : ZIJN

We gaan kijken en luisteren naar Juf M.

Het Werkwoord: Zijn

1

Het werkwoord Zijn:

Ik ben

Jij/Je bent

Hij/Zij is

U bent

Wij/Jullie zijn

Zij zijn

Enkelvoud

1 persoon

Meervoud

meer personen

herhaal 3x

schrijf het op in je schrift

Wanneer ?

1. Wie je bent? Ik ben een leerling

2.Waar je bent? Ik ben op school

3. Hoe je bent? Ik ben blij

leg uit

Ik ben Carlos

Ik ben dokter

Ik ben slim

Ik .... slim

Ik ..... zo blij!

Jij bent op school

Jij bent mijn vriendin

Jij ...... mijn beste vriend

Hij is moe

Hij....op de auto

Zij.... in de supermarkt

Hij.... lang

Let op: De auto is klein

1

Het Werkwoord: Zijn

1

Herhaal: Het werkwoord ZIJN:

Ik ben

Jij bent

Hij/Zij is

Het is : De auto is klein

Wij zijn

Jullie zijn

Zij zijn : De honden zijn klein

Wij zijn in de gymzaal

Wij.... op het schoolplein

Wij.... in de keuken

Jullie......in het lokaal

Jullie .....in de bus

Let op: De bloemen zijn klein

De honden ...... klein

Zij (de jongens) ...... aan het voetballen

leg uit: Zij is meervoud in deze zin

Hoe vervoegen we 'zijn'?

Welke zin is correct?

1. Ik ben Abdul
2. Ik is Abdul
3. Ik zijn Abdul
4. Ik bent Abdul

Welke zin is correct?

1. de roos zijn roze
2. ik zijn moe
3. Hij is in het schoolgebouw
4. Wij is op de markt

Welke zin is correct?

1. De kat is op de vensterbank
2. De tas zijn op de stoel
3. Jullie ben op de wc
4. Lisa zijn mooi

Welke zin is correct?

1. De pennen is op de tafel
2. Jij bent de leerling
3. Mijn moeder is lief

Welke zin is correct?

1. Hij bent de meester
2. Hij is de meester
3. Hij zijn de meester

Het boek …………… erg mooi.

Je …………… gek. Natuurlijk kan dat niet!

De pen ……… in de aanbieding.

Hij .......... eerder naar huis gegaan.

Maak een zin met 'zijn'.

Maak een zin met 'ben'.

Maak een zin met 'is'.

Maak een zin met het werkwoord 'zijn'. Kies zelf uit: ik, jij of jullie.

wordwall.net

De les : het werkwoord zijn vind ik

😒🙁😐🙂😃