Lezen (herhaling)

Lezen
herhaling leesstrategiën
tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
herhaling leesstrategiën
tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Welke leesstrategieën ken je nog?

Slide 2 - Open question

Oriënterend lezen
Globaal lezen
Zoekend lezen
Precies lezen
Zoek de juiste combinaties bij elkaar!
Onderwerp
Deelonderwerpen
Hoofdgedachte
Specifieke informatie

Slide 3 - Drag question

Hoe is een tekst opgebouwd?
A
inleiding - kern - slot
B
inleiding en kern
C
inleiding en slot
D
kern en slot

Slide 4 - Quiz

DOEL

- je kunt met behulp van signaalwoorden de tekstverbanden chronologisch, opsomming, tegenstelling en toelichtend in een tekst herkennen en begrijpen
Verbanden en signaalwoorden

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden
Chronologisch verband
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort – ook jaartallen en data
Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen … (maar) ook – ook liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•)
Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant

Slide 7 - Slide

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
zoals
maar
vroeger
daarnaast
Chronologisch verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband

Slide 8 - Drag question

Genoemde zaken worden achter elkaar opgesomd:
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 9 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord "ook"?
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
toelichtend verband
D
chronologisch verband

Slide 10 - Quiz

Bij welke tekstverband hoort het signaalwoord 'maar'?
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
tegenstellend verband
D
chronologisch verband

Slide 11 - Quiz

Genoemde zaken zijn elkaars tegenovergestelde:
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 12 - Quiz

Bij welk tekstverband hoor het signaalwoord 'neem bijvoorbeeld'?
A
tegenstellend verband
B
toelichtend verband
C
chronologisch verband
D
opsommend verband

Slide 13 - Quiz

Bij welk tekstverband hoor het signaalwoord 'eerst'?
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 14 - Quiz