Lijn

1 / 31
next
Slide 1: Slide
Beeldende vormingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel: 

Op het einde van deze les weet je wat het beeldaspect lijn inhoud. 
Je kunt uitleggen wat een lijnsoort, lijndikte, lijnvoering is. 
Je weet wat een arcering en een contour is. 
Je kunt de werking van een lijn uitleggen aan de hand van voorbeelden.
Je weet wat het begrip lineair is.

Slide 2 - Slide

Een lijn = een lijn..........toch?
Dat zou je wel zeggen, maar er is meer! Elke tekening begint met een lijn. Verder kunnen we wat zeggen over een lijn. De MANIER waarop je een lijn tekent zegt iets over het beeld. Je kan er een emotie of beweging mee uitrukken.


We kunnen iets zeggen over:
  • lijnsoort
  • lijndikte
  • lijnvoering
  • arcering
  • contourlijn
  • lijnwerking
  • lineair

Slide 3 - Slide

Elke afbeelding begint met een LIJN. Hieronder staan een aantal manieren om te starten met een lijn om een afbeelding te krijgen.
Een duidelijke lijn die de begrenzingen van een vorm aangeeft. Ook wel een omtreklijn genoemd.
Contourlijn

Schets
Hulplijn
Een snelle dunne lijn waarmee je een eerste idee neerzet, zonder veel details
Een dunne lijn die kan helpen bij het opzetten van de vorm. Meestal gum je deze weer uit.

Slide 4 - Slide

Een lijn kan op verschillende manieren getekend zijn:

recht - gebogen
onderbroken - doorlopend
kronkelend - vloeiend
slingerend - golvend
enz. 
LIJNSOORT

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Lijndikte kan variëren van heel dun tot heel dik.

De lijndikte kan effect hebben op het gevoel in een tekening. Dikke, doorlopende lijnen maken een krachtige indruk, terwijl dunne, onderbroken lijnen gevoelig lijken.
LIJNDIKTE

Slide 7 - Slide

LIJNVOERING
Lijnvoering zegt iets over de druk die je gebruikt bij het tekenen van de lijnen:

- voorzichtig, zoekend en onzeker
- duidelijk en stevig
- saai en eentonig
- met allerlei overgangen van dun naar  
  dik en weer terug

Slide 8 - Slide

CONTOURLIJN
De omtreklijn van een vorm of voorwerp. De contour benadrukt de vorm.

Slide 9 - Slide

ARCERING
Bij arcering wordt met lijntjes een vlak gevuld. 

  • Je kunt de lijntjes evenwijdig naast elkaar zetten of laten kruisen. 
  • Je kunt ze dicht naast elkaar zetten (wat een donkerder effect heeft) of meer ruimte ertussen laten (wat een lichter effect heeft). 
  • En je kunt variëren in dikke en dunne lijnen en hier heel mooi schaduwen en diepte mee aanbrengen in een tekening.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

LIJNRICHTING
De richting waarin lijnen in een kunstwerk lopen hebben invloed op de de uitstraling van het werk. 

Staan alle lijnen verticaal of horizontaal        of lopen ze chaotisch door elkaar heen ? 

De herhaling van lijnen versterkt een bepaalde richting      

Slide 12 - Slide

LIJNWERKING

Door het gebruik van lijnen kunnen bepaalde effecten worden bereikt:


  • Er kan diepte (perspectief) worden gesuggereerd.
  • Er kan beweging worden gesuggereerd.
  • Horizontale en verticale lijnen werken statisch en stabiel.
  • Schuine en diagonale lijnen zorgen voor onrust, dynamiek en beweging.
  • Met zware lijnen kun je iets laten opvallen of accentueren.
  • Er kan een gevoel uitstralen.

Slide 13 - Slide

LINEAIR
We spreken van lineair als het geheel is opgebouwd uit lijnen.

Dit kan 2D zijn maar ook net zo goed 3D!

Slide 14 - Slide

Op de volgende dia's staan vragen. Maak de vragen om te kijken of je het allemaal begrijpt!

Slide 15 - Slide

Welk begrip zie je hier?
A
Lijndikte
B
Contour
C
Textuur
D
Lijnsoort

Slide 16 - Quiz

Als we het hebben over 'lijnsoorten' dan hebben we het over
A
hoe dik een lijn is getekend
B
of de lijn recht is of krom of golvend enz.
C
hoeveel lijnen er in een tekening te zien zijn
D
wat het effect is van een lijn

Slide 17 - Quiz

Als we het hebben over 'lijnvoering' dan hebben we het over
A
hoe dik een lijn is getekend
B
of de lijn recht is of krom of golvend enz.
C
hoeveel druk er is gezet met het zetten van de lijn
D
wat het effect is

Slide 18 - Quiz

Welk(e) begrip(pen) over het beeldaspect lijn zie je terug in deze afbeelding?
A
zwart en wit & silhouet
B
arceren & dikke en dunne lijnen
C
dikke en dunne lijnen & groot en klein
D
contour & dikke en dunne lijnen

Slide 19 - Quiz

Wat kun je door middel van arceren bereiken?
A
licht/donker effect
B
ruimte creëren
C
schaduwen en diepte
D
structuur aanbrengen om een beeld te vullen

Slide 20 - Quiz

Wat is een arcering?
A
Een vlak opgevuld met dicht bij elkaar getekende lijnen
B
Een vlak ingekleurd met een arceer stift.
C
Een zwart ingekleurd vlak
D
Een wit vlak

Slide 21 - Quiz

Welk begrip past bij de afbeelding?
A
Kruis arcering
B
Parallel arcering
C
Patroon
D
Vrije arcering

Slide 22 - Quiz

Sleep het juiste begrip met het juiste plaatje
Textuur
Patroon
enkelvoudige arcering
Vrije arcering
Kruisarcering

Slide 23 - Drag question

Hoe arceer je patronen die een suggestie van donker moet weergeven?
A
Wijd uit elkaar
B
Dicht op elkaar
C
Groot tekenen
D
Klein tekenen

Slide 24 - Quiz


De lijnen in deze twee afbeeldingen hebben verschillende functies.
Benoem de functie van de lijn per afbeelding.

1
2
A
Afb. 1. omtreklijn. Afb. 2. arcering.
B
Afb. 1. stofuitdrukking. Afb. 2. omtreklijn.
C
Afb. 1. schaduw. Afb. 2. omtreklijn.
D
Afb. 1. omtreklijn. Afb. 2. stofuitdrukking.

Slide 25 - Quiz


De lijnen hebben in deze twee afbeeldingen meerdere en verschillende functies.
Benoem er twee bij beide afbeeldingen.

1
2
A
Afb. 1. Omtrek en schaduw en Afb. 2. Omtrek en arcering.
B
Afb. 1. Arcering en stofuitdrukking en Afb. 2. Omtrek en schaduw (plasticiteit).
C
Afb. 1. Omtrek en stofuitdrukking (plasticiteit) en Afb. 2. ook.

Slide 26 - Quiz

Als we het hebben over 'lijnwerking' dan hebben we het over:
A
hoe dik een lijn is getekend
B
of de lijn recht is of krom of golvend enz.
C
hoeveel druk er is gezet met het zetten van de lijn
D
wat het effect is

Slide 27 - Quiz

Bekijk de afbeelding hiernaast.
Hoe noemen we de zwarte lijn om de vorm heen?
A
Contourlijn
B
Omtreklijn
C
Sihouet
D
Vormlijn

Slide 28 - Quiz

Welke stelling is waar:
A
Een diagonale lijn is een lijn van boven naar beneden.
B
Een verticale lijn is een lijn van links naar rechts.
C
Een diagonale lijn is een lijn van links naar rechts.
D
Een diagonale lijn is een schuine lijn.

Slide 29 - Quiz

Wat betekent lijnwerking?
A
Hoe een lijn werkt
B
De richting waarin lijnen getekend of geschilderd zijn
C
Het effect dat ontstaat door het gebruik van lijnen
D
De manier waarop een lijn getekend is

Slide 30 - Quiz

Het karakter van de lijn van de rivier is .......... en ..........
A
Recht en krom
B
Dik naar dun
C
vloeiend en kronkelend
D
zigzag en linear

Slide 31 - Quiz