Taal verkennen - blok 2

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Taal verkennen - blok 2

Tijden

Tegenwoordige tijd = nu

Verleden tijd = vroeger

Voltooide tijd = al gebeurd

Voorbeelden

Tegenwoordige tijd: Marit speelt in het bos.

Verleden tijd: Marit speelde in het bos.

Voltooide tijd: Marit heeft in het bos gespeeld.

De kinderen maaien het gras.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd

Lise heeft gisteren hard gewerkt.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd

Kas maakte een tekening.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Voltooide tijd

Onderwerp in een zin

Wie of wat doet het?

De gele trein komt aanrijden op het station.

Gisteren liep die aardige jongen naar de voetbal.

Graast het schaap met de grote hoorns in de wei?

Het meisje met de bruine vlechten zit lekker te tekenen.

.......................... tekent met stift op het blad.

........................... fietst over het fietspad.

Meervoud maken

Je kan kiezen uit:

+ en

+ s

+ 's

+ eren

heid -> heden

de snelheid

het kind

de groente

de oma

de fiets

Leestekens

Dubbele punt :

Aanhalingstekens '   ' 

Waar horen de leestekens?
Oma schilt het fruit een appel, een peer en een mango.

Joris vraagt Kom je gezellig eten?

Ik ben met de auto het regent buiten.

Ik speel met mijn vrienden Ties, Bregje en Fayenne.

De juf roept We gaan lekker buiten spelen!

Ik heb zin in de vakantie we gaan naar het zwembad.