Les 6: Kapitel 4 Sterke werkwoorden met -a of -e in de stam

Das Programm für heute
  • Mündliche Prüfung Wörter Lektion 3

  • Besprechen Wörter Lektion 4

  • Wiederholung: Verschil persoonlijke voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

  • NEU: Sterke werkwoorden met een -a of een -e in de stam
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Das Programm für heute
  • Mündliche Prüfung Wörter Lektion 3

  • Besprechen Wörter Lektion 4

  • Wiederholung: Verschil persoonlijke voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

  • NEU: Sterke werkwoorden met een -a of een -e in de stam

Slide 1 - Slide

Was wissen wir schon?
  • Voorzetsels met de 4e naamval 
  • durch (door) / für (voor) / gegen (tegen) / ohne (zonder) / um (om)
  • Persoonlijke voornaamwoorden in de 4e naamval 

Slide 2 - Slide

Verschil tussen persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord kan een zelfstandig naamwoord vervangen
Het verwijst naar een persoon of personen of zaaknamen zonder deze bij naam te noemen

1e naamval : Sem kauft ein Buch --> Er kauft ein Buch
4e naamval: Das Buch ist für Sem --> Es ist für ihn





Slide 3 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft een bezit aan
  • Staat voor een zelfstandig naamwoord
  • Hoort bij de ein-Gruppe 

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Das ist Sems Buch --> Das ist sein Buch
  • Das ist Marilyns Buch --> Das ist ihr Buch

  • Verwijst het bezittelijk voornaamwoord naar een vrouwelijk zelfstandig naamwoord of naar het meervoud? --> Dan komt de uitgang -e achter het bezittelijke voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Let op!!!
  • ihr <--> ihr(e)

  • Ihr habt ein gut gearbeitet! (persoonlijk vnw)

  • Das ist (haar) ihr Mann (bezittelijk voornaamwoord)
  • Das ist (hun) ihr Lehrer (bezittelijk voornaamwoord)
  • Das ist (uw) Ihre Frau (bezittelijk voornaamwoord)

Slide 6 - Slide

Sterk werkwoord met een -a in de stam
  • Beispiele: fallen / schlafen / fahren

  • Bij de -du  & -er/sie/es vorm verandert de -a in de stam in

  • ich fahre --> du fährst
  • ich falle --> er fällt
  • ich schlafe --> sie schläft

Slide 7 - Slide

Sterk werkwoord met een -e in de stam
  • Beispiele: sehen / essen

  • Bij de-du & -er/sie/es vorm verandert de -e in de stam in -i of -ie

Ich sehe --> du siehst
Ich esse --> er isst

Slide 8 - Slide

Ausnahme!!!
  • Bij de sterke werkwoorden gehen & stehen geldt deze regel niet 
  • ich gehe --> du gehst
  • ich stehe --> sie steht

  •  Bij nehmen & geben verandert de lange -e in een korte -i
  • ich nehme --> du nimmst
  • ich gebe --> er gibt

Slide 9 - Slide

(Haus)Aufgaben

Seite 23:  Aufgabe 10 + 11

Seite 36: Aufgabe 8





Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide