DISK Thema 12 - vriendschap

DISK Thema 12 Vriendschap
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

DISK Thema 12 Vriendschap

Slide 1 - Slide

De of het:
vriendschap
A
de
B
het

Slide 2 - Quiz

De of het:
bioscoop
A
de
B
het

Slide 3 - Quiz

De of het:
geheim
A
de
B
het

Slide 4 - Quiz

De of het:
trouw
A
de
B
het

Slide 5 - Quiz

De of het:
plezier
A
de
B
het

Slide 6 - Quiz

De of het:
vakantie
A
de
B
het

Slide 7 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Ik heb geen vrienden. Ik voel me ...
A
ontzettend
B
alleen
C
vochtig
D
gezamenlijk

Slide 8 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Sonja is een ... . Ze helpt iedereen altijd.
A
schat
B
eenzaam
C
vochtig
D
nauwelijks

Slide 9 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Soufian en Soraya hebben een ... leuke vakantie gehad.
A
nauwelijks
B
ontzettend
C
vreemd
D
aanpassen

Slide 10 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Het regent. Nu kunnen we niet naar buiten. We moeten ons plan ...
A
nauwelijks
B
ontzettend
C
vreemd
D
aanpassen

Slide 11 - Quiz

Woordvolgorde
Hoe maak je een goede zin in het Nederlands?

Slide 12 - Slide

de hoofdzin
van woorden naar een gewone zin

De man springt in de lucht.
De man I springt I in de lucht.

de man = subject (onderwerp)
springt = werkwoord (persoonsvorm)
in de lucht = rest

Slide 13 - Slide

De hond loopt naar huis.
De hond is...?
A
rest
B
werkwoord/ persoonsvorm
C
onderwerp

Slide 14 - Quiz

De leerling is op school.
Is...?
A
onderwerp
B
werkwoord/ persoonsvorm
C
rest

Slide 15 - Quiz

In het zwembad is het kind
In het zwembad.....
A
onderwerp
B
rest
C
werkwoord/ persoonsvorm

Slide 16 - Quiz

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
1
2
3
4
wanneer?
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 17 - Drag question

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
naar huis
1
2
3
4
om 3 uur
de leerlingen
gaan

Slide 18 - Drag question

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woorden in de rest van de zin.

  1. met wie?
  2. wat?
  3. hoe?
  4. waar?


Ik ben gisteren met mijn moeder met de auto naar huis gereden.

Slide 19 - Slide

de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.

Slide 20 - Slide

Oefenen met een hoofdzin
  1. Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
  2. Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
  3. Vergeet de (.) punt aan het einde niet!

Slide 21 - Slide

begint-De les-negen-uur-om

Slide 22 - Open question

geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot

Slide 23 - Open question

Hij-koopt-fiets-nieuwe-een

Slide 24 - Open question

mijn bed - gisteren - Ik - lag - in -
om 10 uur

Slide 25 - Open question

een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 26 - Open question

gaan - We - volgende week vrijdag - naar het zwembad

Slide 27 - Open question

een zin met 2 werkwoorden
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan               is                      gisteren        naar Rotterdam    geweest.
Nadia           moet              elke dag           naar school            fietsen.
Maria            heeft              om 3 uur          een appel              gegeten.
Jasim           heeft               vandaag         mooie dieren        getekend.
werkwoord
1
2
3

Slide 28 - Slide

gekregen -heeft - Hij - gisteren - straf

Slide 29 - Open question

Wij - nooit - geweest- in Chili - zijn

Slide 30 - Open question

de hoofdzin

Met een vraag is het ondersom !

Springt de man in de lucht?
Springt I de man I in de lucht?

Met vraagwoord > bijv. waarom
Waarom I springt I de man I in de lucht?

Slide 31 - Slide

En een vraagzin ??
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Is                  Ivan               gisteren        naar Rotterdam      geweest?
Moet           Nadia            elke dag           naar school            fietsen?
Heeft           Maria            om 3 uur          een appel              gegeten?
Heeft           Jasim            vandaag         mooie dieren        getekend?
werkwoord

Slide 32 - Slide

Ben-op-school-vandaag- jij?

Slide 33 - Open question

Ivan - naar school - Gaat - altijd -
op de fiets ?

Slide 34 - Open question

in Rotterdam - jij - Woon - al lang ?

Slide 35 - Open question

drie broers -jij - Heb ?

Slide 36 - Open question

jij - bus 133 - naar school- met-
altijd - Ga?

Slide 37 - Open question

Praten over vriendschap

Slide 38 - Slide

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll