1TL Repaso: ser, vamos al, stencil, rangtel, meervoud

1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
Mis hermanos
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
José y yo
u (mv)
Mi madre y tú
Pedro
la señora García

Slide 2 - Drag question

Schrijf de vervoeging van ser op
yo
tú 
él ella usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes

Slide 3 - Slide

Ser
                  Ser = zijn



ik ben
Jij bent
hij/zij/ het is/ u bent
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Soy
Eres
Es
Somos
Sois
Son

Slide 4 - Slide

¡Hola! yo __________(ser) Francis. 
Él ___________ (ser) español. 
Ana y Carlos _______________(ser) amigos. 
¿De dónde ___________ (ser) tú?
Nosotros _____ (ser) de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos

Slide 5 - Drag question

Schrijf de vervoeging van Tener op
yo
tú 
él ella usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes

Slide 6 - Slide

Tener
tener = hebben


yo
tengo
tienes
él, ella, usted
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis
ell@s, ustedes
tienen

Slide 7 - Slide

Tener:hebben
Tener: hebben
Sleep de persoonsvorm bij het juiste werkwoordsvorm van TENER/hebben.
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ellas, ustedes
tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen

Slide 8 - Drag question

Iets voorstellen...
Kijk naar de afbeeldingen en stel telkens een vraag en geef dan antwoord in het Spaans

Slide 9 - Slide

Iets voor stellen
Gaan wij = ¿Vamos...?
naar ( vrouwelijk) --> a la 
naar (mannelijk) --> al

la biblioteca --> ¿Vamos a la biblioteca?
el acuario --> ¿Vamos al acuario?

Slide 10 - Slide

Reactie: Ja en Nee
Ja: 1. Vale, vamos     2. Sí, vamos

Nee: No, a la ( plek) no 
           No, al ( plek) no.

Slide 11 - Slide

Hoe zeggen wij " naar" bij vrouwelijke woorden?
A
la
B
a la
C
al
D
el

Slide 12 - Quiz

Hoe zeggen wij "naar" bij mannelijke woorden?
A
la
B
al
C
a la
D
el

Slide 13 - Quiz

Vertaal: Gaan we...?
A
¿Somos?
B
¿Tenemos?
C
¿Vamos...?
D
¿Yo soy?

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Vertaal: Gaan we naar de stad?
( el centro)

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Plaats jouw reactie in het Spaans.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Vertaal: Gaan wij naar het zwembad?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Plaats jouw reaction in het Spaans

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Vertaal: Gaan wij naar het restaurant?
( el restaurante)

Slide 24 - Open question

Solomon y yo =
A
yo
B
él
C
nosotros
D
nosotras

Slide 25 - Quiz

Alexia y tú = ?
A
ella
B
ustedes
C
vosotras
D
vosotros/vosotras

Slide 26 - Quiz

Señor Garcia=?
A
tu
B
usted
C
ellos
D
ustedes

Slide 27 - Quiz

-Yo(ser)_____ de Barcelona, y Miguel (ser) _______ de madrid.

Slide 28 - Open question

-Mis hermanas (ser)_____ inteligentes

Slide 29 - Open question

-Nosotros (ser)_______amigos

Slide 30 - Open question

-Tú y tu hermana (ser)_______simpáticos

Slide 31 - Open question

Respuestas
1. el balón 
2. los balones
3. la planta
4. las plantas

Slide 32 - Slide

1. la cámara
2. el sol
3. la nube
4. las montañas
5. los pantalones
6. la manzana
7. la cerveza
8. la cerveza
9. los libros
10. la silla                20. el pájaro 
11. la luna                 21. la sirena
12. los regalos
13. las gafas
14. el mago
15. el árbol
16. el reloj
17. el señor
18. las vacas
19. la flor 

Slide 33 - Slide

singular ( enkelvoud)
mesa           cara
violin           azul
estrella     amarillo
máquina   rojo
pincel        verde
luz               papel
nariz
boca

plural ( meervoud)
pajaros
cuerdas
pinturas
plumas
pies
ojos
manos
arboles

Slide 34 - Slide

Singular 
gazpacho      rebanada
pimiento        pan
ajo                     pizca
pepino            sal
cebolla        
aceite
oliva
vinagre
vino
Plural

Slide 35 - Slide

Rangtelwoorden

Slide 36 - Slide

5a

Slide 37 - Open question

séptimo

Slide 38 - Open question

3o

Slide 39 - Open question

1a

Slide 40 - Open question

EL
LA
LOS
LAS
libro
chicas
café
piscina
hotel
teléfonos
ciudad
biblioteca
chicos
ciudades
reloj
mesas

Slide 41 - Drag question

Vrouwelijk enkelvoud
mannelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
mannelijk meervoud
Pasta
pollo
manzanas
Galletas
huevos
queso
plátános
cebolla

Slide 42 - Drag question

Het meervoud van examen =
A
examens
B
exámenos
C
exámenes
D
exámenas

Slide 43 - Quiz

Wat is het meervoud van 'pez'?
A
pezes
B
pezs
C
pece
D
peces

Slide 44 - Quiz

Wat is het meervoud van : la afición

(aandachtspuntje: in het meervoud verdwijnt het accentje op de -o)
A
las aficions
B
les aficions
C
las aficiones
D
les aficiones

Slide 45 - Quiz

Wat is het meervoud van 'ordenador'?
A
ordenadors
B
ordenadores
C
ordenadorres
D
orddenarores

Slide 46 - Quiz

meervoud van profesor :
A
profesora
B
profesores
C
profesoros
D
profesoras

Slide 47 - Quiz

meervoud van ciudad:
A
ciudados
B
ciudads
C
ciudades

Slide 48 - Quiz

Het meervoud van persona = .....
A
persones
B
personas
C
personos
D
persons

Slide 49 - Quiz