Herhaling H1&2 Kader

Een telefoon is een voorbeeld van...
A
Economie
B
Primaire behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Overige behoeften
1 / 29
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Een telefoon is een voorbeeld van...
A
Economie
B
Primaire behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Overige behoeften

Slide 1 - Quiz

Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig. De belangrijkste zijn.
A
Tijd & Goederen
B
Goederen & schaars
C
Tijd & Geld
D
Schaars & Geld

Slide 2 - Quiz

Als je niet in al je behoeften kunt voorzien moet je ...
A
Keuzes maken
B
Geld verdienen
C
Welvarend zijn
D
Prioriteiten stellen

Slide 3 - Quiz

Iedereen heeft verschillende behoeften. Waardoor wordt dat onder andere veroorzaakt? Schrijf 1 oorzaak op.

Slide 4 - Open question

Robert verdient € 2.900 per maand. Van zijn inkomen gaat 65 % op aan zijn vaste lasten. Hoeveel euro is dat?

Slide 5 - Open question

De marketingmix bestaat uit hoeveel P's
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 6 - Quiz

A - merk
B - merk
Huismerk

Slide 7 - Drag question

Schrijf de marketinginstrumenten op die commerciële bedrijven gebruiken om hun product zo goed mogelijk te verkopen.

Slide 8 - Open question

Sleep de reclames naar het juiste begrip
Commerciële reclame

Ideële reclame

Slide 9 - Drag question

                                     Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid

Productbeleid
Promotiebeleid

presentatiebeleid

personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum 
Een poster in een kledingwinkel 
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
De winkel ziet er netjes uit. 
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten

Slide 10 - Drag question

REKENEN: Jan verdient €800 per week. Hoeveel verdient hij omgerekend per maand?

Slide 11 - Open question

Rekenvraag: Hoeveel is 40% van 120
A
40
B
48
C
52
D
60

Slide 12 - Quiz

Boodschappen doen valt onder:
A
Incidentele uitgaven
B
Vaste lasten
C
Huishoudelijke uitgaven

Slide 13 - Quiz

Rekenen: Yante wil nieuwe schoenen kopen voor €72. Ze wil de schoenen kopen over 6 weken. hoeveel moet je per week. reserveren?

Slide 14 - Open question

In een begroting staan je
A
Inkomsten
B
Uitgaven
C
Inkomsten en Uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 15 - Quiz

gratis koffie of thee op haar werk;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de tuin
Het inkomen van Joyce bestaat uit drie soorten sleep de goede inkomens vorm er achter.
loon in natura
loon uit bezit
loon uit arbeid

Slide 16 - Drag question

Bij een stijging of daling gebruiken we altijd de volgende formule:
A
(oud-nieuw) : nieuw x 100
B
(nieuw-oud) : nieuw x 100
C
(nieuw-oud) : oud x 100

Slide 17 - Quiz

Door inflatie wordt je geld
A
Meer waard
B
Minder waard
C
Even veel waard

Slide 18 - Quiz

voor wie is de consumentenbond
A
de winkelier
B
de consument
C
een onderzoeksbureau
D
de fabrikant

Slide 19 - Quiz

Wat is een groot verschil tussen de consumentenbond en de ACM?
A
hun macht en rechten
B
niks, er is geen verschil
C
de bond adviseert en de ACM controleert.

Slide 20 - Quiz

hoe heet het als je met een grote groep consumenten gezamenlijk optreed ?
A
opteden
B
koopkracht
C
opstand
D
consumer power

Slide 21 - Quiz

consumentenorganisaties
keurmerk

consumerpower

Slide 22 - Drag question

Je hebt recht op garantie wanneer......
A
... binnen een bepaalde tijd er is mis is met je product
B
... jij met opzet op je telefoonscherm springt en hij kapot gaat
C
... je garant wilt wilt staan voor €200,-
D
... je uitgekeken bent op je product en je een nieuwe wilt

Slide 23 - Quiz

Wanneer geldt de colportagewet niet?
A
Verkoop aan de deur
B
Verkoopdemonstratie
C
Gekocht op internet
D
Thuisverkoop

Slide 24 - Quiz

Sleep naar het juiste vak
Gebruiksgoederen
Verbruiksgoederen

Slide 25 - Drag question

Productie levert milieuschade op. Wat is waar over milieuschade?
A
Milieuschade is direct merkbaar.
B
Herstellen is onmogelijk.
C
Milieuschade is niet direct merkbaar.
D
dat kun je verzekeren

Slide 26 - Quiz

Produceren en milieuvervuiling
Welke vorm van milieuvervuiling herken je?
Maak de juiste combinaties.

Bij een vrachtwagentransport komen veel uitlaatgassen vrij.
Op de vuilstortplaats zijn enkele lekkende tonnen met een gevaarlijke vloeistof gedumpt.
De afvalstoffen zijn in de rivier geloosd.
Luchtvervuiling
Bodemvervuiling
Watervervuiling

Slide 27 - Drag question

Wat zijn geen maatschappelijke kosten?
A
Geluidscherm langs de snelweg
B
Het water uit de riolering schoonmaken
C
Afval sorteren
D
Longziektes die ontstaan door de vuile lucht

Slide 28 - Quiz

Wat is recycling?
A
Geen nieuwe producten kopen
B
Producten langer gebruiken dan normaal is
C
Het maken van nieuwe producten uit afval.
D
Voetafdruk vergroten

Slide 29 - Quiz