Quiz congres

Quiz congres
1 / 17
next
Slide 1: Slide
Facilitair dienstverleningMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Quiz congres

Slide 1 - Slide

Het organiseren van een congres verloopt in vier fases:
Uitnodigingen, voorbereiden, tijdens het congres, opruimen en terugkijken. wat doe je tijdens het congres?
A
De tijd bewaken tijdens het congres
B
Uitnodigen versturen
C
Evalueren
D
Een checklist maken

Slide 2 - Quiz

Wat doe je tijdens de voorbereiding fase?
A
Evalueren
B
Een checklist maken
C
De tijd bewaken tijdens het congres
D
Een uitnodiging versturen

Slide 3 - Quiz

Wat is een draaiboek?
A
Een boek dat je gebruikt om te lezen.
B
Een document dat alle stappen en informatie bevat voor een gepland evenement of activiteit
C
Een type gereedschap dat wordt gebruikt bij het bouwen van huizen.

Slide 4 - Quiz

Waarom is het belangrijk om een draaiboek te hebben?
A
Omdat het een verplicht onderdeel is van schoolprojecten.
B
Omdat het helpt om de stappen en taken voor een evenement of project te plannen en te organiseren.
C
Omdat het alleen gebruikt wordt in theaters.

Slide 5 - Quiz

Wie is meestal verantwoordelijk voor het maken van een draaiboek?
A
Alleen de leraar of docent.
B
Iedereen die betrokken is bij het evenement of project.
C
Alleen de ouders van de leerlingen.

Slide 6 - Quiz

Welke informatie kan je vinden in een draaiboek?
A
Tijdschema's, takenlijsten, contactgegevens en andere belangrijke details voor het evenement of project.
B
Alleen de namen van de deelnemers.
C
Alleen de beschrijving van het evenement.
D
Hoe iemand geholpen kan worden

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het als iemand analfabeet is?
A
Dat die persoon niet kan zwemmen.
B
Dat die persoon niet kan rekenen.
C
Dat die persoon niet kan lezen en schrijven.

Slide 8 - Quiz

Wat wordt bedoeld met 'laaggeletterdheid'?
A
Het moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen, zelfs op een basisniveau.
B
Het vermogen om vloeiend te spreken in meerdere talen.
C
Het vermogen om snel te kunnen typen op een computer.

Slide 9 - Quiz

Wat is het verschil tussen een open en een gesloten vraag?
A
Bij een open vraag moet je antwoorden met "ja" of "nee", terwijl bij een gesloten vraag je vrij kunt antwoorden.
B
Bij een gesloten vraag moet je uitgebreid antwoorden, terwijl bij een open vraag je kunt antwoorden met "ja" of "nee".
C
Bij een open vraag moet je uitgebreid antwoorden, terwijl bij een gesloten vraag je kunt antwoorden met "ja" of "nee".

Slide 10 - Quiz

Wat hoort er meestal op een instructiekaart te staan?
A
Recepten voor het bereiden van voedsel.
B
Belangrijke stappen en informatie om een specifieke taak of activiteit uit te voeren.
C
Korte verhalen voor ontspanning.

Slide 11 - Quiz

Welke informatie zou je meestal op een instructiekaart vinden om een eenvoudige taak uit te voeren, zoals het in elkaar zetten van een meubelstuk?
A
Een lijst met grappige feiten over meubels.
B
Alleen de naam van het meubelstuk.
C
Stapsgewijze instructies en afbeeldingen die laten zien hoe je het meubelstuk moet monteren.
D
Een lijst met de inhoud van een meubelstuk

Slide 12 - Quiz

Wat is een belangrijk verschil tussen een 'theateropstelling' en een 'U-vormige opstelling' tijdens een presentatie of bijeenkomst?
A
In een theateropstelling staan stoelen in rijen gericht naar het podium, terwijl in een U-vormige opstelling stoelen in de vorm van de letter 'U' staan gericht naar het publiek.
B
In een theateropstelling staan stoelen in een kring, terwijl in een U-vormige opstelling stoelen langs de muren van de zaal worden geplaatst.
C
Er is geen verschil tussen een theateropstelling en een U-vormige opstelling.

Slide 13 - Quiz

Welke zaalopstelling wordt vaak gebruikt tijdens een lezing of presentatie, waarbij stoelen in rijen gericht zijn naar het podium? welke is de juiste zaalopstelling?
A
Theateropstelling
B
U-vormige opstelling
C
Schoolopstelling
D
Blokopstelling

Slide 14 - Quiz

Wat is een congres?
A
Een bijeenkomst waar mensen komen om te feesten.
B
Een zakelijke bijeenkomst van een bedrijf waar lezingen worden gehouden en er vergaderd wordt over een bepaald onderwerp.
C
Een soort sportevenement waar mensen wedstrijden houden.

Slide 15 - Quiz

Welke van de volgende acties toont een dienstverlenende houding?
A
Klanten negeren en doen alsof ze er niet zijn.
B
Geen vragen beantwoorden en klanten in verwarring achterlaten.
C
Het verlenen van hulp en ondersteuning aan klanten wanneer dat nodig is.
D
Klanten afsnauwen wanneer ze vragen hebben.

Slide 16 - Quiz

Wat is een belangrijk kenmerk van een dienstverlenende houding?
A
Vriendelijkheid, behulpzaamheid en het tonen van respect naar klanten toe.
B
Onbeleefd gedrag en het negeren van klanten.
C
Het vermijden van klantinteractie.
D
Onverschilligheid en gebrek aan interesse in klanten.

Slide 17 - Quiz