Oefenen voor de toets lezen paragrafen 1, 2 en 3

Matay
Belinay
Tara
Vito
Cazayrah
Xaviera
Thijs
Deshairo
Tess
Joann
Isa
Dean
Oskar
Liz
Mewlin
DOCENT ACHTER

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Matay
Belinay
Tara
Vito
Cazayrah
Xaviera
Thijs
Deshairo
Tess
Joann
Isa
Dean
Oskar
Liz
Mewlin
DOCENT ACHTER

Slide 1 - Slide

Welkom!
Op tafel:
Laptop dicht!
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Vandaag:

  1. lesdoel
  2. instructie
  3. inloggen in LessonUp
  4. evaluatie

Slide 3 - Slide

Lesdoel
Aan het eind an de les kan ik met woordraadstrategieën van onbekende woorden de betekenis ontdekken, ik kan het onderwerp van een tekst herkennen en ik kan de  hoofdgedachte van een tekst herkennen.

Slide 4 - Slide

Instructie
Deze les gaan we oefenen voor de toets van morgen. 

Jullie loggen in in deze LessonUp en gaan samen met mij oefenen. Ik verwacht dat jullie je eigen namen gebruiken en niet door de klas roepen!

Slide 5 - Slide

Wat is een woordraadstrategie?
A
Een manier waarop je de betekenis van een woord kunt herkennen
B
Een woord waarvan je de betekenis niet kent
C
Twee woorden met ongeveer dezelfde betekenis.

Slide 6 - Quiz

Wat is een synoniem?
A
Een woord met twee betekenissen.
B
Een woord zonder betekenis
C
Twee woorden met ongeveer dezelfde betekenis.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het woord 'gigantische'
A
bekende mensen
B
bijzondere
C
grote
D
delen van je lichaam

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het woord 'exentrieke'
A
bekende mensen
B
bijzondere
C
grote
D
delen van je lichaam

Slide 9 - Quiz

De uitleg van een onbekend woord in meerdere woorden noem je:
A
synoniem
B
omschrijving
C
voorbeeld

Slide 10 - Quiz

Welke uitspraak is juist? Als je een tekst oriënterend leest dan...
A
Bekijk je de tekst en lees je de inleiding van een tekst
B
Bekijk je de vetgedrukte inleiding en lees je de tussenkopjes
C
Lees je de inleiding en let je op woorden die vaker worden gebruikt
D
Lees je de tussenkopjes en let je op anders gedrukte woorden

Slide 11 - Quiz


Hoe vind je de hoofdgedachte? Zet a t/m d in de goede volgorde:
a. geef antwoord op de vraag 'wat is het belangrijkste wat er in de tekst wat er over het onderwerp wordt gezegd.
b. Staat de hoofdgedachte aan het begin of aan het einde van de tekst
c. Lees de tekst precies
d. Bepaal het onderwerp van de tekst. 

Slide 12 - Open question

Wat betekent het woord 'examplaar'?
A
versie
B
omschrijving
C
voorbeeld
D
verhullen

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het woord 'verstoppen'?
A
versie
B
omschrijving
C
voorbeeld
D
verhullen

Slide 14 - Quiz

Waar of niet waar?
Het onderwerp van een tekst bestaat uit 1 zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

In een nieuwsprogramma komen vaak meerdere onderwerpen voor.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Er zijn meerdere vormen van *genderidentiteit*. Je kunt jezelf bijvoorbeeld man, vrouw, als beiden of geen van beide voelen.
A
omschrijving
B
synoniem
C
voorbeeld

Slide 17 - Quiz

Hoaxes en deepfakes maken deel uit van hoe *nepnieuws* wordt verspreid.
A
voorbeeld
B
omschrijving
C
synoniem

Slide 18 - Quiz

We hadden het over alledaagse dingen, die *abstract* zijn: vriendschap, honger, en aandacht.
A
voorbeeld
B
omschrijving
C
synoniem

Slide 19 - Quiz

Gerson vindt de *quote* uit Alice in Wonderland zo mooi, dat hij het citaat kalligrafeert.
A
voorbeeld
B
omschrijving
C
synoniem

Slide 20 - Quiz

Kies het onderwerp uit de vier mogelijke antwoorden.
A
Ze werd in één klap een beroemdheid
B
In het begin was al die aandacht best lastig
C
schijnwerpers
D
Dat blijft een rare gewaarwording

Slide 21 - Quiz

Kies het onderwerp uit de vier mogelijke antwoorden.
A
Hij heeft een mooi plekje uitgekozen op een blad bovenop een beekje
B
De glaskikker wacht op een perfecte partner
C
Met hoge fluitsignalen lokt hij de dames
D
De vrouwtjes komen hem een voor een bespieden.

Slide 22 - Quiz

Kies de hoofdgedachte bij het onderwerp: *Leren*.
A
Je leert sneller door geregeld pauze te nemen.
B
Als je iets nieuws wilt leren, dan moet je oefenen.
C
Je brein oefent in zo'n pauze extra snel verder.
D
Maar neem ook korte pauzes.

Slide 23 - Quiz

Kies de hoofdgedachte bij het onderwerp: *Starten bij schaatsen*.
A
De start is het moeilijkste bij het schaatsen.
B
De start is vooral bij korte afstanden van groot belang.
C
Voorwaarde voor een goede start is dat je fit bent, je goed voelt en in vorm bent.
D
Wat ook belangrijk is, is de loting de dag voor de wedstrijd.

Slide 24 - Quiz

Hoe ging deze oefentoets?

😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Geef aan hoe goed je de stof kent.
Ik moet nog alles leren voor morgen
Ik weet al een beetje maar moet ook nog leren
Ik weet al veel, maar moet het nog doornemen
Ik weet alles en hoef niet meer te leren voor de toets.

Slide 26 - Poll

TOT MORGEN!

Slide 27 - Slide