2 havo les 5 b taalkundig ontleden

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Uitleg van het boek.....

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide


Is het rood dikgedrukte woord een bijwoord?
Hij schoot hard over.
Leg uit waarom

Slide 4 - Open question


Hoe noem je het rode dikgedrukte woord?

André lachte nét iets te uitbundig

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide


Hij is een bijzonder aardige jongen
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz


Hij is een bijzonder aardige jongen
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide


Hoe noem je het blauwe dikgedrukte woord?

Ron was behoorlijk  moe  van het dansen

Slide 10 - Open question


Hoe noem je het rode dikgedrukte woord?

Ron was behoorlijk  moe  van het dansen

Slide 11 - Open question


Wat voor soort woord is het blauwgedrukte woord?

Gerard liep zeer snel. 

Slide 12 - Open question


Wat voor soort woord is het roodgedrukte woord?

Gerard liep zeer snel. 

Slide 13 - Open question

tijd
Gisteren regende het
's Avonds is hij soms moe
Mijn vader voetbalt vaak.
Wanneer kom je?
Toen viel hij plotseling.

Slide 14 - Slide


Benoem het bijwoord

Slide 15 - Open question


Benoem het bijwoord

Slide 16 - Open question


Benoem het bijwoord

Slide 17 - Open question


Benoem het bijwoord

Slide 18 - Open question


Benoem het bijwoord

Slide 19 - Open question


Benoem het bijwoord

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Het hele werkwoord noem je het infinitief.

lopen
spelen
voetballen

Slide 23 - Slide

Het leerdoel is dat je hulpwerkwoorden en het zelfstandig werkwoord kunt benoemen van een zin.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

koppelwerkwoorden

zijn, worden, blijven, 
blijken, lijken, schijnen,
 heten, dunken , voorkomen

Slide 27 - Slide

Ik heb een fiets gekocht.
Ik had een fiets gekocht.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

voltooid deelwoord
worden
zijn
hebben

Slide 30 - Slide

Ik ga slapen
A
slapen= infinitief
B
slapen=voltooid deelwoord

Slide 31 - Quiz

Wat is geslapen in de zin
Ik heb geslapen

Slide 32 - Open question

Zij zou de theekopjes ongewassen in de kast hebben willen zetten.

Wat is het belangrijkste ww?
A
zou
B
hebben
C
willen
D
zetten

Slide 33 - Quiz

De politie heeft drugslabs ontmanteld in Brabant en Limburg.
A
heeft= hulpwerkwoord
B
ontmanteld=hulpwerkwoord

Slide 34 - Quiz

Kinderen willen niet graag meer buitenspelen
A
buitenspelen=zww
B
wil=zww

Slide 35 - Quiz

Onze dokter was toen weer drie kilo aangekomen.
A
was = hww aangekomen = zww
B
was = zww aangekomen = zww
C
was = hww aangekomen = hww

Slide 36 - Quiz

Ik wil dansen!
A
dansen = zww
B
dansen = hww

Slide 37 - Quiz

Herschrijf de zin met een zelfstandig werkwoord.
Ik wil dansen.

Slide 38 - Open question

Mijn vader helpt een oude man.
A
helpt= zww
B
helpt= hww

Slide 39 - Quiz

Ik heb mijn moeder een cadeau gegeven.
A
heb= zww
B
heb= hww

Slide 40 - Quiz

Herschrijf de zin met alleen een zww.
Ik heb mijn moeder een cadeau gegeven.

Slide 41 - Open question

Kies één van de werkwoorden: fietsen/wandelen/steppen.
Gebruik het werkwoord in de ene zin als zww en in de andere zin als hww

Slide 42 - Open question

Ik zou wel op vakantie naar IJsland willen.
'willen' is een...
A
zelfstandig ww
B
hulpwerkwoord

Slide 43 - Quiz

Herschrijf de zin met alleen een zelfstandig werkwoord.
Ik zou wel op vakantie naar IJsland willen.

Slide 44 - Open question

Lodewijk heeft de fiets gerepareerd.
Gerepareerd = ???
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 45 - Quiz

Herschrijf de zin met alleen een zww.
Lodewijk heeft de fiets gerepareerd.

Slide 46 - Open question