Uitleg passé composé

Passé Composé 


Aan het einde van deze uitleg kun je:
1. deze passé composé herkennen en vertalen.
2. deze passé composé in het Frans maken.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Passé Composé 


Aan het einde van deze uitleg kun je:
1. deze passé composé herkennen en vertalen.
2. deze passé composé in het Frans maken.

Slide 1 - Slide

Le passé composé: wat en hoe?
Bekijk het volgende filmpje om te begrijpen wat de passé composé inhoudt en hoe deze in het Frans gevormd wordt:

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

De passé composé gebruik ik om ...
A
iets over het nu te vertellen
B
iets over het verleden te vertellen

Slide 4 - Quiz

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
aller + voltooid deelw.
C
faire + voltooid deelw.
D
parler + voltooid deelw.

Slide 5 - Quiz

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden op -er maak je door:
A
stam van het werkwoord (= -er) + é
B
werkwoord gewoon vervoegen
C
stam van het werkwoord (=-er) + t
D
voltooid deelwoord bestaat niet in het Frans

Slide 6 - Quiz

Welk hulpwerkwoord gebruik je bijna altijd bij de passé composé?
A
faire
B
être
C
avoir
D
aller

Slide 7 - Quiz

Zet de stappen in de correcte volgorde om de passé composé te maken 
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Een vervoeging van avoir maken
Maak de stam van het werkwoord op -er
Plak 'é' achter de stam
Zoek het onderwerp

Slide 8 - Drag question

Kies de passé composé
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher
D
Je chante

Slide 9 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu as parle

Slide 10 - Quiz

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 11 - Quiz

Je/j' (écouter) in de passé composé:
A
ai écouté
B
a écouté
C
suis écouté
D
e écouté

Slide 12 - Quiz

(regarder) in de passé composé:
Ik heb gekeken
A
je regardé
B
j'ai regardé
C
j'ai regarder
D
je regarde

Slide 13 - Quiz

Tu (parler)

passé composé
A
tu as parlé
B
tu avoir parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 14 - Quiz

Vous (manger)

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 15 - Quiz

ils (travailler)

passé composé
A
ils a travaillé
B
ils avons travaillé
C
ils ont travaillé
D
ils ai travaillé

Slide 16 - Quiz

ils (jouer)

passé composé
A
jouent
B
joué
C
ont jouer
D
ont joué

Slide 17 - Quiz

Nicole (passer)

passé composé
A
ai passé
B
avons passé
C
a passé
D
ont passé

Slide 18 - Quiz

Tu (écouter)

passé composé:
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 19 - Quiz

Ils (regarder)

passé composé:
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 20 - Quiz

nous (regarder)

passé composé
A
regardons
B
avons regardé
C
avons
D
avons regardons

Slide 21 - Quiz