PA 2 verbos ecer, ocer, ucir

Hoy/ vandaag
- Ik heb het ww gustar herhaald
- Ik kan de werkwoorden die op -ecer, -ocer, -ucir eindigen vervoegen
- Ik kan de onregelmatige werkwoorden bij de 1e persoon vervoegen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoy/ vandaag
- Ik heb het ww gustar herhaald
- Ik kan de werkwoorden die op -ecer, -ocer, -ucir eindigen vervoegen
- Ik kan de onregelmatige werkwoorden bij de 1e persoon vervoegen

Slide 1 - Slide

Werkwoorden: -ecer, -ocer, -ucir (p. 51 TB)
1e persoon  enkelvoud: c > zc

Slide 2 - Slide

vertaal wat in tussenhakjes staat naar Spaans:
(ik vind leuk) _____ la paella

Slide 3 - Open question

vertaal wat in tussenhakjes staat naar Spaans:
(jullie vinden leuk) _____ tocar el piano

Slide 4 - Open question

Maak de zin ontkennend:
Me gustan las vacaciones de verano

Slide 5 - Open question

Maak de zin ontkennend:
La fiesta nos gusta

Slide 6 - Open question

Maak de zin ontkennend:
¿Te gusta conocer a gente nueva?

Slide 7 - Open question

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
Yo ___________ (conducir) el coche
A
conduzco
B
conduco

Slide 8 - Quiz

vertaal wat in tussenhakjes staat naar Spaans:
Las pizzas ______ (hij houdt van)

Slide 9 - Open question

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
La tienda _________ (ofrecer) rebajas
A
ofrezco
B
ofrece

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
nosotros ___________ (traducir) palabras
A
traducís
B
traducimos

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
Marwa ____________ (reconocer) a su artista favorita
A
reconoces
B
reconoce

Slide 12 - Quiz

¡A trabajar!
- Maak groepen van 3 
- jullie krijgen een groep werkwoord (-ecer, -ocer, -ucir)
- schrijf op in je schrift de rijtje van de werkwoorden die bij je groep hoort

Maak de rijtjes af van de werkwoorden: agradecer, aparecer, obedecer, reconocer, traducir, producir, introducir 

timer
3:00

Slide 13 - Slide

1e persoon (yo) onregelmatig
hacer: hago, haces, hace,...                               
salir: salgo, sales, sale,...
caer: caigo, caes, cae,...
traer: traigo, traes, trae,...
poner: pongo, pones, pone,...
dar: doy, das, da,...
saber: se, sabes, sabe,...





Slide 14 - Slide

kies de juiste vervoeging:
Yo __________ (salir) de la escuela a las 2
A
salo
B
salgo
C
sale

Slide 15 - Quiz

kies de juiste vervoeging:
Yo __________ (poner) un libro en la mesa
A
pongo
B
pono
C
pone

Slide 16 - Quiz

kies de juiste vervoeging:
Yo _________ (saber) portugues
A
se
B
sabo
C
sabes

Slide 17 - Quiz

kies de juiste vervoeging:
Yo _________ (dar) un regalo
A
do
B
doy
C
das

Slide 18 - Quiz

kies de juiste vervoeging:
Yo __________ (traer) la comida
A
traigo
B
trao
C
traes

Slide 19 - Quiz