H1.2 - De zon als motor - temperatuur

4 MAVO
Hoofdstuk 1
Het weer en het klimaat
Paragraaf 2
De zon als motor: temperatuur
---

1 / 25
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4 MAVO
Hoofdstuk 1
Het weer en het klimaat
Paragraaf 2
De zon als motor: temperatuur
---

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
Korte herhaling H1.1
Start paragraaf 2: De zon als motor; temperatuur

Slide 2 - Slide

Lesdoelen vorige les
  1. Je kan de 5 weerselementen noemen.
  2. Je kan voor elk weerselement aangeven hoe je dit meet en in welke eenheid je dit aangeeft.
  3. Je kan in 3 stappen beschrijven hoe neerslag ontstaat.
  4. Je kan verband uitleggen tussen zonnekracht en bewolkingsgraad.
  5. Je kan de 5 klimaatfactoren noemen
  6. Je kan uitleggen hoe de klimaatfactoren invloed hebben op temperatuur of neerslag

Slide 3 - Slide

Je kan de 5 weerselementen noemen.
Weerselementen - Het weer wordt beïnvloed door elementen.
  1. Wind
  2. Neerslag
  3. Temperatuur
  4. Bewolkingsgraad
  5. Luchtdruk
Hoe beïnvloeden deze het weer?

Slide 4 - Slide

Je kan in 3 stappen beschrijven hoe neerslag ontstaat.


1. Lucht stijgt op/verdampen
2. Lucht koelt af/condenseren
3. Kan minder waterdamp bevatten

Slide 5 - Slide

Lesdoelen van vandaag
  1. Je kan twee verklaringen geven voor het feit dat het bij de evenaar warmer is dan bij de polen.
  2. Je kan de volgende 4 temperatuurfactoren uitleggen hoe deze het klimaat beïnvloeden.
              Breedteligging, hoogteligging, gesteldheid van het    
              aardoppervlak & aanlandige/aflandige wind.
   3.  Je kan uitleggen waarom er verschillende seizoenen zijn
   4.  Je kan de seizoenen op het noordelijk en zuidelijk halfrond benoemen aan de hand van een afbeelding met de stand van de aarde om de zon.

Slide 6 - Slide

WEER EN KLIMAAT

Het weer is de temperatuur, neerslag en wind op een bepaald moment.

Het klimaat is het gemiddelde in weer over een lange periode (30 tot 40 jaar).

Slide 7 - Slide

Temperatuur over de wereld

Slide 8 - Slide

Hoe meten
- thermometer
- 1,5m hoogte, open grasveld

Slide 9 - Slide

5 temperatuurfactoren
Temperatuurfactoren bepalen de temperatuur ergens op aarde.
  1. Breedteligging
  2. Hoogteligging
  3. Gesteldheid v/h aardoppervlak
  4. Aanlandige/aflandige wind
  5. Zeestromen

Slide 10 - Slide

1. Breedteligging
Hoe dichter bij de evenaar, hoe warmer.
  1. Op lage breedte ( = dichtbij evenaar) verwarmen zonnestralen een kleiner oppervlak.
  2. Op lage breedte reist een zonnestraal korter door de dampkring (figuur 7)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Je kan uitleggen waarom er verschillende seizoenen zijn.

Je hebt verschillende seizoenen, maar waarom zijn er verschillende seizoenen?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Je kan de seizoenen op het noordelijk en zuidelijk halfrond benoemen aan de hand van een afbeelding met de stand van de aarde om de zon.

Slide 15 - Slide

2. Hoogteligging
Hoe hoger, hoe kouder. -- 
        Als je 100 meter stijgt, daalt de temperatuur met 0,6 graden.

Slide 16 - Slide

3. Gesteldheid van het aardoppervlak
  • Land wordt sneller koud en sneller warm dan water.
  • Land en water hebben invloed op de temperatuur van de lucht erboven.
  • Als een stad aan het water ligt zijn de verschillen kleiner.

Slide 17 - Slide

Strand - water temperatuur?
Strand - water temperatuur?

Slide 18 - Slide

Binnenland
Aan de kust

Slide 19 - Slide

4. Aanlandige/aflandige wind
  • Aanlandige wind matigt de temperatuur (zomer koel, winter zacht).
  • Aflandige wind zorgt voor groter temperatuurverschil tussen zomer en winter.

Aanlandige wind is wind die aan land komt.
Aflandige wind is wind die van land komt.

Slide 20 - Slide

Aanlandige wind --> grote verschillen

Slide 21 - Slide

WIND OP AARDE

Slide 22 - Slide

Aflandige wind
Aanlandige wind

Slide 23 - Slide

Temperatuurfactoren

Slide 24 - Slide

Aan de slag!
  • Lees H1.2: De zon als motor: temperatuur
  • Maak: 2, 3, 4 en 6
Regels wanneer je aan het werk bent:
  • Je werkt alleen en in stilte.
  • Je steekt je vinger op als je iets wilt vragen.
  • GEEN TELEFOONS.

Slide 25 - Slide