Unit 2, lesson 5 persoonlijke voornaamwoorden en schrijven

Today: lesson 2.5
At the end of this lesson you can: 
  •  Write numbers, days and months correctly
  • use the personal pronouns correctly
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Today: lesson 2.5
At the end of this lesson you can: 
  •  Write numbers, days and months correctly
  • use the personal pronouns correctly

Slide 1 - Slide

Days and Months


In het Engels schrijf je dagen en maanden ALTIJD met een HOOFDLETTER!

Slide 2 - Slide

Text
Text
Match the days and months in Dutch to the ones in English
donderdag
maandag
vrijdag
februari
mei
Friday
May
Thursday
February
Monday

Slide 3 - Drag question

Hoofdtelwoorden en Rangtelwoorden
Hoofdtelwoorden :
Dat zijn alle gewone getallen: one, twenty-one , one hundred Rangtelwoorden : 
Geven de volgorde aan: 
first, twenty-first, one hundredth

1st, 2nd, 3rd

Slide 4 - Slide

Je kunt getallen gebruiken om de datum schrijven 
  • Je schrijft: 
  •   29 November 2022  / November 29st   2022
  • Je zegt:
  •  twenty-ninth of November 2022.
  • Let op: dagen en maanden ALTIJD met een  HOOFDLETTER

Slide 5 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden 

Slide 6 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden - onderwerpsvorm

Slide 7 - Slide

Personal Pronouns
timer
1:00
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij/ze
Ik
Jullie
Hij
Zij
Het

Slide 8 - Drag question

Match de blauwe personal pronouns met de juiste vorm van het werkwoord to be (in het rood)
am
are
is
I
You
He/she/it
We/You/they

Slide 9 - Drag question

I
you
He/She/it
We
You
They
have
have
has
have
have
have

Slide 10 - Drag question

Persoonlijke voornaamwoorden - voorwerpsvorm

Slide 11 - Slide

personal pronouns: Our grandparents visit ...... every week.
A
me
B
ours
C
us
D
our

Slide 12 - Quiz

Personal Pronouns: Sue always bakes cakes for ...... and my sister.
A
I
B
me
C
them
D
she

Slide 13 - Quiz

personal pronouns: There is Nathan. This book is for.....
A
his
B
he
C
her
D
him

Slide 14 - Quiz

Lesson 5

Work hard on lesson 2.5

Done? - Test yourself 2.4 / 2.5
                - Woordtrainer 2.4 / 2.5

Slide 15 - Slide