Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd

Doel =

Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.

Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct.

1 / 18

Slide 1: Slide

NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Lesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd

Doel =

Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.

Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct.

Slide 1 - Slide

Voorkennis ophalen

Welke drie vormen zijn er in de tegenwoordige tijd?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

werkwoordspelling tegenwoordige tijd

hij bediend

hij bedient

Slide 4 - Quiz

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.

kleed

kleedt

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!

Word

Wordt

Werd

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.

Slide 15 - Open question

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: Wanneer (zenden) je me het boek terug?

Slide 16 - Open question

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De hond van de buren (blaffen) erg hard

Slide 17 - Open question

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De chauffeur (laden) de kisten in de vrachtauto

Slide 18 - Open question