12.2 Het zit in de familie

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Terugblik 12.1

Start paragraaf 12.2

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief

Slide 3 - Drag question

Bij katten komen twee bloedgroepen voor.
Bloedgroep A is dominant (R) en Bloedgroep B is recessief (r).

Welke bloedgroep heeft een kat die hetrozygoot is voor deze eigenschap?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep 0
D
Bloedgroep AB

Slide 4 - Quiz

P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:

A
A
a
a

Slide 5 - Drag question

P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:

A
A
a
a
T
A
A
A
a
a
A
a
a

Slide 6 - Drag question

Een vrouw en een man hebben samen 4 jongens. De vrouw is zwanger van nummer 5. Hoeveel kans is er dat ze weer een jongen krijgt.
A
20%
B
50%
C
80%
D
100%

Slide 7 - Quiz


Beide ouders zijn homozygoot, bruin is dominant, groen recessief.
Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?

Tip: maak zelf een kruisingsthema...

A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 8 - Quiz

Wat is het intermediaire genotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 9 - Quiz

Wat is het intermediaire fenotype?
A
KwKw
B
KrKr
C
KwKr
D
Roze

Slide 10 - Quiz

Hoe kan het genotype van een Tonkinese kat opgeschreven zijn?
A
KbKb
B
KbKs
C
KsKs
D
KtKt

Slide 11 - Quiz

Vader heeft IA IA
Moeder heeft IA i

Dochter heeft:
A
AB
B
A
C
A of AB
D
A of O

Slide 12 - Quiz

De kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB kunnen de volgende bloedgroepen hebben:
A
Alleen AB
B
Alleen A of B
C
A, B of AB
D
A, B, AB of O

Slide 13 - Quiz

We kruisen twee heterozygote peulen voor beiden eigenschappen.

P GgYy x GgYy

Teken het kruisingsschema

Slide 14 - Open question

Doelen van de les
De leerlingen weten hoe erfelijke aandoeningen ontstaan en hoe deze doorgegeven worden. 
De leerlingen kunnen uitleggen waarom meisjes bijna nooit kleurenblind zijn
De leerlingen kunnen een stamboom gebruiken bij erfelijkheid onderzoek. 

Slide 15 - Slide

aandoeningen op geslachtschromosoom
Aandoeningen op geslachtschromosoom
Erven via X chromosoom. Mannen hebben er maar 1, waardoor ze meer ziektes kunnen erven
De meeste erfelijke ziektes zijn recessief

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

erfelijke aandoeningen
fouten in genen

monogeen: aandoening door 1 gen

dominant en recessieve overerving

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

stamboom
1 eigenschap in de familie vastleggen

vierkant is jongen
rondje is meisje

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
3 en 5
C
1 en 3
D
2 en 5

Slide 22 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Ouders 1 en 2 krijgen een kind met een ander fenotype dan zij zelf hebben. Je weet dan dat het fenotype van de ouders dominant is.  Was het fenotype van de ouders recessief (bb) dan zijn alle kinderen ook bb. Dit is niet het geval. Dus beide ouders hebben sowieso de dominante eigenschap (B) en ze kunnen een kind krijgen met bb. Beide ouders moeten dan Bb zijn.  Kinderen 3 en 5 kunnen zowel Bb als BB zijn. Maak maar een kruisingschema van de ouders. 

Slide 23 - Slide

laten testen
wanneer er erfelijke aandoeningen in de familie zijn

centrum voor erfelijkheidsvoorlichting

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind geen pigment heeft?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 26 - Quiz

Uitleg vorige vraag
Twee ouders met allebei pigment krijgen twee kinderen die albino zijn en een kind met pigment. Je weet dan dat pigment hebben dominant is (A) en albino recessief (a). Was pigment namelijk recessief, dan hadden beide ouders aa en krijgen alle kinderen dus ook aa. In dit geval zijn beide ouders Aa en kunnen ze dus zovel kinderen met pigment (AA of Aa) krijgen of kinderen die albino zijn (aa). Maak een kruisingschema met Aa x Aa en er komt dan uit dat er 25% kans is op aa en dus op een kind die albino is. 

Slide 27 - Slide

Bij muizen is het allel voor zwarte vachtkleur dominant over dat voor bruine vachtkleur. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie muizen. Er zijn individuen met bruine en zwarte vacht. Er wordt aangenomen dat geen mutatie heeft plaatsgevonden.

Van welk van de individuen 1, 2, 3 en 4 kan het allel voor bruine vachtkleur dat individu 5 van zijn ouders heeft geërfd, uiteindelijk afkomstig zijn?
A
alleen van muis 3
B
alleen van muis 1 of van muis 2
C
alleen van muis 2 of van muis 3
D
van muis 1, van muis 2, van muis 3 of van muis 4

Slide 28 - Quiz

Uitleg vorige vraag
In deze vraag gebruik ik de letter D en d voor dominant en recessief.

De ouders van muis 5 zijn zwart en dat is dominant, dus die zijn DD of Dd. Echter doordat de muizen 2 en 3 dd zijn moeten de ouders van muis 5 dus Dd zijn. 
Je weet dus dat de muizen 1 en 4 de D doorgeven aan de ouders van muis 5 en de muizen 2 en 3 de d doorgeven aan de ouders van muis 5.  Het allel van bruine vachtkleur (d)  bij muis 5 moet dus  uiteindelijk afkomstig zijn van muis 2 of 3.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video