H3G 05-11-2020 herhalen

H3G ~ français ~ 05-11-2020

Le saviez-vous?

Fransen zeggen niet gauw "tu" (tutoyeren), alleen bij familieleden en mensen die ze heel goed kennen. Anders gebruiken ze "vous" (vouvoyeren). Dit doe je met alle mensen die je niet kent en met mensen van het werk. Je zegt pas "tu" wanneer de mensen het je zelf voorstellen.

1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H3G ~ français ~ 05-11-2020

Le saviez-vous?

Fransen zeggen niet gauw "tu" (tutoyeren), alleen bij familieleden en mensen die ze heel goed kennen. Anders gebruiken ze "vous" (vouvoyeren). Dit doe je met alle mensen die je niet kent en met mensen van het werk. Je zegt pas "tu" wanneer de mensen het je zelf voorstellen.

Slide 1 - Slide

Doelen vorige les

  • ... weet ik hoe ik onregelmatige werkwoorden zoals partir moet vervoegen in de présent, passé composé en imparfait.

  • ... kan ik de kloktijden gebruiken in een gesprek.

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les...

  • ... begrijp ik de grammatica onderwerpen van de toets.

  • ... heb ik geoefend met de grammatica voor de toets.

Slide 3 - Slide

Devoirs pour le 06-11-2020


  • Leren voor de formatieve toets

    Chapitre 1
    - voca A, B, E, F, H & zinnen D, J
    - bezittelijk voornaamwoord
    - regelmatige & wederkerende werkwoorden (présent)
    - werkwoorden zoals partir (présent, pc, imparfait)

Slide 4 - Slide

Le programme

  • Herhalen grammatica toets

Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
1. Mon, ton, son, notre, votre, leur: voor een ZN m.ev

2. Ma, ta, sa, notre, votre, leur: voor een ZN v.ev
3. Mes, tes, ses, nos, vos, leurs: voor een ZN mv 

ATTENTION: ma,ta,sa wordt mon,ton,son voor een ZN v.ev dat begint met een klinker
ma anniversaire -> mon anniversaire

Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Vous avez compris?
1. ______ (mijn) petit frère s'appelle Bastien.
2. Ils ont ______ (hun) propre chambre.
3. C'est vrai que ______ (ons) maison est grande!
4. Aujourd'hui, c'est ______ (haar) anniversaire.
5. C'est le jardin de Zoé. C'est ______ jardin.
6. C'est la maison de David. C'est ______ maison.

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Vous avez compris?
1. Mon (mijn) petit frère s'appelle Bastien.
2. Ils ont leur (hun) propre chambre.
3. C'est vrai que notre (ons) maison est grande!
4. Aujourd'hui, c'est son (haar) anniversaire.
5. C'est le jardin de Zoé. C'est son jardin.
6. C'est la maison de David. C'est sa maison.

Slide 8 - Slide

Regelmatige werkwoorden (présent)
  • 3 groepen regelmatige werkwoorden


  • 3 stappenplan om te vervoegen

Slide 9 - Slide

Regelmatige werkwoorden (présent)
  • 3 groepen regelmatige werkwoorden
    -er, -ir, -re

  • 3 stappenplan om te vervoegen
    1. hele werkwoord
    2. -er, -ir, -re eraf halen
    3. uitgang erachter zetten

Slide 10 - Slide

Regelmatige werkwoorden (présent)
                      -er                         -ir                             -re
je                   habite                   choisis                     vends
tu                  habites                 choisis                     vends
il/elle/on      habite                   choisit                     vend
nous             habitons              choisissons             vendons
vous             habitez                 choisissez               vendez
ils/elles        habitent               choisissent              vendent

Slide 11 - Slide

Regelmatige werkwoorden (présent)
Vous avez compris?

1. Laura _______ (habiter) à Lille.
2. Nous _______ (choisir) un autre repas chaque jour. 
3. Ils _______ (attendre) la fin de la pause dans la cour.

Slide 12 - Slide

Regelmatige werkwoorden (présent)
Vous avez compris?

1. Laura habite (habiter) à Lille.
2. Nous choisissons (choisir) un autre repas chaque jour. 
3. Ils attendent (attendre) la fin de la pause dans la cour.

Slide 13 - Slide

Wederkerende werkwoorden
  • Voorbeeld Nederlands

Slide 14 - Slide

Wederkerende werkwoorden
  • Voorbeeld Nederlands

    Hij vermaakt zich.
    Wij stellen ons voor.
    Zij vragen zich af.

Slide 15 - Slide

Wederkerende werkwoorden
je                        me/m'       demande
tu                       te/t'           demandes
il/elle/on           se/s'          demande
nous                  nous         demandons
vous                  vous         demandez
ils/elles              se/s'          demandent

Slide 16 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Vous avez compris?

1. Je ______ (se coucher) à 10 heures. 
2. Tu ______ (s'entendre) bien avec Christophe?
3. Nous ______ (se doucher) le matin. 

Slide 17 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Vous avez compris?

1. Je me couche (se coucher) à 10 heures. 
2. Tu t'entends (s'entendre) bien avec Christophe?
3. Nous nous douchons (se doucher) le matin. 

Slide 18 - Slide

Werkwoorden zoals "partir"
partir, dormir, sortir, servir, sentir

présent -> onregelmatig
passé composé -> regelmatig
imparfait -> regelmatig

Slide 19 - Slide

Werkwoorden zoals "partir"
Passé composé

1. Hulpwerkwoord avoir / être (volt.dw. past zich aan)

2. Voltooid deelwoord: laatste "r" weghalen
partir -> parti
sortir -> sorti

Slide 20 - Slide

Werkwoorden zoals "partir"
Imparfait

1. nous-vorm in de présent
2. -ons eraf halen
3. uitgang erachter zetten:
-ais, -ais, -ait, -ait, -ait, -ions, -iez, -aient, -aient

Slide 21 - Slide

Werkwoorden zoals "partir"
Présent
je pars
tu pars
il/elle/on part
nous partons
vous partez
ils/elles partent

Slide 22 - Slide

Werkwoorden zoals "partir"
Vous avez compris?

1. Vous ne ______ (sortir, présent) pas du lit!
2. On ______ (dormir, passé composé) pendant le voyage.
3. Ils ______ (sentir, imparfait) la fatigue du voyage.

Slide 23 - Slide

Werkwoorden zoals "partir"
Vous avez compris?

1. Vous ne sortez (sortir, présent) pas du lit!
2. On a dormi (dormir, passé composé) pendant le voyage.
3. Ils sentaient (sentir, imparfait) la fatigue du voyage.

Slide 24 - Slide

Vragen?

Slide 25 - Slide

Oefenen!
Slim Stampen

bezittelijk voornaamwoord

alle andere onderwerpen

Slide 26 - Slide

Oefenen!
www.verbuga.eu

  1. regelmatige ww présent -> links: présent &
    rechts: bijv. habiter, choisir, vendre
  2. wederkerende ww -> links: présent & rechts: ww met "se"
  3. ww zoals "partir" -> links: présent, pc, imparfait & midden: partir, dormir, sortir, servir, sentir

Slide 27 - Slide

Aan het einde van deze les...

  • ... begrijp ik de grammatica onderwerpen van de toets.

  • ... heb ik geoefend met de grammatica voor de toets.

Slide 28 - Slide