Grammar Prefixes and Suffixes

Les 2 chapter 5
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les 2 chapter 5

Slide 1 - Slide

lesdoelen:
Aan het eind van deze les kan je:
  • een aantal van de woorden van de theme words B van chapter 5 opnoemen.
  • de juiste vorm van de prefixes en suffixes gebruiken 

Aan het eind van de les weet je:
  • waar jouw project aan moet voldoen

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
- Open your book on p. 96 and study Theme Words
or 
- work online with Slim Stampen (chapter 5!)

Theme words B, Theme words D, Theme words H
choose practise or study

timer
5:00

Slide 3 - Slide

prefixes

Slide 4 - Slide

Wat valt je op aan deze woorden?
impossible
unprepared
unwelcome
nonsense
disbelief
            harder
          dancer
          happiness
            drawing
    advertisement

Slide 5 - Slide

Wat valt je op aan deze woorden?
possible          impossible
prepared        unprepared
welcome        unwelcome
sense              nonsense
belief              disbelief

hard            harder
dance          dancer
happy          happiness
draw            drawing
advertise    advertisement

Slide 6 - Slide

Prefixes / Voorvoegsels
Komen voor het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 7 - Slide

welcome --> unwelcome
patient --> impatient
logical --> illogical
complete --> incomplete

Bovenstaande prefixes geven het woord een ___ betekenis.
A
negatieve
B
positieve
C
tegenovergestelde

Slide 8 - Quiz

non- / un- / im- / il- / ir- / in- 
Geven een woord een tegenovergestelde betekenis.

welcome   --> unwelcome
patient       --> impatient
logical       --> illogical
complete   --> incomplete

Slide 9 - Slide

rebuild / return / redo / reminder /
response / recycle / recount

de prefix RE- kun je vaak vertalen met __ en __.
A
nieuw & verkeerd
B
terug & her
C
nog een keer & niet
D
terug & opnieuw

Slide 10 - Quiz

re- 
betekent 'opnieuw' of 'terug' maar ook 
redo 
recall
rebuild
reminder
response
recycle
recover


Slide 11 - Slide

misheard / disbelief / mistake / dislike / disrespect

de prefixes MIS- en DIS- geven een woord een ___ of ___ betekenis.
A
tegenovergestelde & negatieve
B
tegenovergestelde & dezelfde
C
tegenovergestelde & positieve

Slide 12 - Quiz

mis- / dis- 
Geven een woord een tegenovergestelde of negatieve betekenis.
mistake
disbelief
dislike
disrespect
misbehave
misheard



Slide 13 - Slide

prefixes
non- / un- /  im- /  il- / ir- / in- 
Geven een woord een tegenovergestelde betekenis.

re- 
betekent opnieuw (again) of terug (back)

mis- / dis- 
geven een negatieve of tegenovergestelde betekenis aan een woord.

Slide 14 - Slide

Wat komt er voor "possible"
A
Non
B
Dis
C
Im
D
Ir

Slide 15 - Quiz

Wat komt er voor "sense"
A
Non
B
Un
C
Ir
D
Dis

Slide 16 - Quiz

Wat komt er voor "appear"
A
Un
B
Dis
C
Non
D
Ir

Slide 17 - Quiz

Wat komt er voor "play"
A
Mis
B
Re
C
Un
D
Ir

Slide 18 - Quiz

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

____appear

Slide 19 - Open question

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

___correct

Slide 20 - Open question

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

___welcome

Slide 21 - Open question

Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)

___complete

Slide 22 - Open question

Ik snap de grammar 'prefixes'!

Slide 23 - Poll

To be continued..... 
De volgende les gaan we het hebben over de suffixes

Slide 24 - Slide

Suffixes 

Slide 25 - Slide

Suffixes 
Suffixes zijn letters die achter het woord komen ( een achtervoegsel) om zo de betekenisvan het woord te veranderen.
Example in Dutch: Wandel--> Wandel+aar=Wandelaar
                                        Waarde--> Waarde+loos=Waardeloos
                                         Werk--> Werk+zaam=Werkzaam

Example in English: Teach--> Teach+er= Teacher  
                                           Pay--> Pay+ment= Payment
                                           Paint--> Paint+ing= Painting
                                           Kind--> Kind+ness= Kindness



Slide 26 - Slide

Suffixes
  1. -ER: Degene die de actie doet
  2. -Ing / -Ment: verandert het werkwoord in een zelfstandig naamwoord
  3. -Ness: verandert een bijwoord/ bijvoegelijknaamwoord in een zelfstandig naamwoord

Slide 27 - Slide

Main activity: E Writing & grammar

Slide 28 - Slide

Post acitivity:
Lesson up quiz
Quiz time

Slide 29 - Slide

What is a suffix?
A
A word word
B
Something at the beginning of word
C
Something at the end of a word
D
Something in the middle of a word

Slide 30 - Quiz

A suffix is a letter or group of letters placed at the END of a word to create a new word
A
True
B
False

Slide 31 - Quiz

What is the suffix in the word:
payment
A
pay
B
ment

Slide 32 - Quiz

What suffix should you use?
Kind
A
Ing
B
Ness
C
Ment
D
Er

Slide 33 - Quiz

What suffix should you use?
Paint
A
Ing
B
Ness
C
Ment
D
Er

Slide 34 - Quiz

What suffix should you use?
Punish
A
Ing
B
Ness
C
Ment
D
Er

Slide 35 - Quiz

What suffix should you use?
Basketball
A
Ing
B
Ness
C
Ment
D
Er

Slide 36 - Quiz

Choose the correct suffix:
Teach
A
Teachment
B
Teacher

Slide 37 - Quiz

Choose the correct suffix:
Happy
A
Happness
B
Happiness
C
Happyment
D
Happiment

Slide 38 - Quiz

Choose the correct suffix:
Treat
A
Treatness
B
Treatment

Slide 39 - Quiz

Choose the correct suffix:
Rap
A
Rapment
B
Rapper

Slide 40 - Quiz

Homework
Maken chapter 5 E Writing & Grammar en leren woorden chapter 5 getting started en B

Slide 41 - Slide