Konjunktive II

Konjunktive II
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Konjunktive II

Slide 1 - Slide

Ich wünschte, ich hätte Ferien.
Dann könnte ich in den Urlaub fahren.
Wenn ich im Urlaub wäre, läge ich den ganzen Tag am Strand.
Aber unserer Lehrer sagt, wir müssten noch viel lernen...

Slide 2 - Slide

Je gebruikt de zou-vorm om:

een beleefde vraag te stellen (bv. Könntest du mir bitte helfen?)
een advies te geven (bv. Du solltest besser aufpassen.)
een wens te uiten (bv. Ich hätte gern ein Schnitzel.)

Slide 3 - Slide

de "zou" vorm / de wens vorm

Wanneer je iets graag zou willen hebben of doen.

Je spreekt eigenlijk een wens uit.

Ik zou graag geld (willen) hebben

Ich hätte (haben) gern Geld.


Was ik maar thuis! (ik wilde dat ik thuis was)

Wäre (sein) ich schon zu Hause



Slide 4 - Slide

vorming van de "zou" vorm

Je maakt de "zou" vorm door de vt te nemen van het werkwoord

met (evt) een Umlaut  plus de uitgang van de persoon

tt-       vt-         zou vorm

ich darf -   durfte           - dürfte

du kannst-    konntest         -könntest

Slide 5 - Slide

Ik zou dat hebben gedaan
Ich .... das getan.

Hij zou thuis geweest zijn!
Er ..... zu Hause gewesen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Voorbeelden

Ich dürfte das nicht - Ik zou dat niet mogen.

Du möchtest das gern haben. Jij zou dat graag willen hebben.

Könnten Sie vielleicht aufhören?- Zou u daarmee kunnen stoppen?

Slide 8 - Slide

werden- wurden- würden-(zullen, zouden)
Ich würde das nicht machen ohne dich!
Ik zou dat niet zonder jou doen!
machen heeft geen zou vorm

Slide 9 - Slide

"zou" vorm maken met -würden-

Bij de zwakke werkwoorden gebruik je een vorm van ‘würden’ +

                                het hele werkwoord. 

Ich würde das nicht tun!

Ik zou dat niet doen

Ich würde das nicht glauben.

Ik zou dat niet geloven.

Ich würde es kaufen!

Slide 10 - Slide

Je maakt de zou- vorm door:
stam vt + "+ pers. uitgang= Konj II

Slide 11 - Slide

Let op!

Sommige zou- vormen schrijf je hetzelfde als die van de verleden tijd. (sollen, wollen)


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

jij zou dat mogen
A
du dürftest das
B
du durftest das
C
du darftest das

Slide 14 - Quiz

jij zou dat willen?
A
du willtest das?
B
du wolltest das?
C
du wölltest das

Slide 15 - Quiz

ik zou je kunnen bevrijden
A
ich konnte dir befreien
B
ich konntet dir befreien
C
ich könnte dir befreien

Slide 16 - Quiz

Opdracht
Maak de opdracht 4.4 vak Kapitel 16 online om eens te oefenen.

Slide 17 - Slide