Fictie begrippen les 1 en 2: zakelijke gegevens, start en slot verhaal, personages

Welkom 3H!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar
Laptop blijft nog dicht
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolWOvwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom 3H!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar
Laptop blijft nog dicht

Slide 1 - Slide

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Huiswerk controle
Ikjes ingeleverd in classroom?

Slide 3 - Slide

Deze les

  • Lezen in je boek
  • Literaire begrippen 
  • Mindmap
Lesdoelen

Aan het eind van de les
... ken je een aantal (nieuwe) begrippen van verhaalanalyse;
... begrijp je wat deze begrippen betekenen
... kun je deze toepassen op je eigen boek (mindmap)

Slide 4 - Slide

Mindmap
  • Deze periode werk je aan een mindmap met literaire begrippen.
  • Je past deze zoveel mogelijk toe op je eigen boek
  •  Werk netjes en overzichtelijk
  • De mindmap telt mee voor het eindcijfer én gaat je helpen in het boekengesprek!

Slide 5 - Slide

TIP
Gebruik eventueel de achterkant voor uitgebreide uitleg (bv van alle soorten vertelperspectieven)
Zet op de voorkant alleen wat van toepassing is op jouw boek. (Bv Ik-perspectief)
> noteer daarbij waar mogelijk een voorbeeld.

Slide 6 - Slide

Literaire theorie - verhaalanalyse
Om de diepere lagen uit boeken te kunnen halen en op een zinvolle manier over boeken te kunnen praten, gebruiken we literaire begrippen. Ze helpen je om je boek/verhaal te analyseren, de bedoeling van de schrijver te snappen en er zo meer uit te halen.

Maak aantekeningen op je mindmap!

Slide 7 - Slide

Wat gaan we (o.a.) behandelen deze periode?
Tijd:
historische tijd, vertelde tijd, verteltijd, chronologisch/niet-chronologisch, flashback, terugwijzing, vooruitwijzing, tijdverdichting, tijdsprong
Opbouw:
ab ovo, in medias res, post rem, open of gesloten einde
Personages
round character/flat character, hoofdpersoon, bijfiguren, types, karaktereigenschappen, normen en waarden van karakters.
Spanning
open plekken, informatievoorsprong, cliffhanger, onverwachte (plot)wending,
vertelperspectieven
ik-vertelperspectief, hij-/ zij-vertelperspectief, alwetende verteller, wisselend
perspectief, meerdere verhaallijnen
Thema
thema, motief, moraal.


ZORG VOOR VOLDOENDE RUIMTE!

Slide 8 - Slide

Vandaag
> Zakelijke gegevens
> Opbouw:
ab ovo, in medias res, post rem, open of gesloten einde

Slide 9 - Slide

Zakelijke gegevens
Zet in het midden van je mindmap of bovenaan (het is jouw feestje) de zakelijke gegevens van jouw boek:
de titel, schrijver, jaartal uitgave, uitgever en niveau van het boek.
Ruimte voor een plaatje van de cover? Leuk!
Niveau kwijt?
Kijk op de rug van je boek of zoek het na via de mediatheek online.

Slide 10 - Slide

Opbouw
Kies een plek op je mindmap waar je de informatie over de opbouw gaat zetten. Schrijf daar duidelijk Opbouw.
Potlood
Tip: schrijf alles wat je nog niet zeker weet eerst met potlood zodat je kunt gummen.

Slide 11 - Slide

Opbouw van het verhaal: het begin
Er was een meisje dat altijd een rood kapje op haar hoofd had. Op een dag. . . 


De meeste sprookjes beginnen bij het begin. Maar zo gaat het niet altijd. . .

Slide 12 - Slide

Het begin van een roman
  • ab ovo (uit het ei) > begint bij het begin (zoals Roodkapje), normale chronologische volgorde
  • in medias res (midden in de zaken) > midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 13 - Slide

Hoe noem je het als een verhaal begint met de afloop en de rest van het verhaal
daarna pas wordt verteld?
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post Rem

Slide 14 - Quiz

ab ovo - je valt midden in het verhaal
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

ab ovo-begin
in medias res-begin
post rem-begin
Het boek begint met een spannende gebeurtenis en pas later lees je wat er vooraf is gegaan.
Het boek opent met de eerste gebeurtenis uit het verhaal.
Het boek begint bij het eind. Wat er daarvoor is gebeurd, wordt in de rest van het boek verteld. Zo'n boek is niet-chronologisch.

Slide 16 - Drag question

Hoe begint jouw boek?
ab ovo
in medias res
post rem

Slide 17 - Poll

Waarom denk je dat de schrijver van jouw boek gekozen heeft voor deze manier van beginnen?

Slide 18 - Open question

Welkom 3H!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar
Laptop blijft nog dicht

Slide 19 - Slide

Deze les

  • Lezen in je boek
  • Literaire begrippen 
  • Mindmap
  • Korte opdracht
Lesdoelen

Aan het eind van de les
... ken je een aantal (nieuwe) begrippen van verhaalanalyse;
... begrijp je wat deze begrippen betekenen
... kun je deze toepassen op je eigen boek (mindmap)

Slide 20 - Slide

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 21 - Slide

Korte herhaling vorige les

Slide 22 - Slide

Op welke manieren kan een verhaal opgebouwd worden? Noem de 3 begrippen.

Slide 23 - Open question

Het verhaal begint als een sprookje.
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 24 - Quiz

Pak je mindmap
Schrijf mee als de docent uitleg geeft over de literaire begrippen.
Gebruik de achterkant voor de theorie en de voorkant voor je eigen boek.

Slide 25 - Slide

Slot van het verhaal: open of gesloten einde

Een verhaal/boek eindigt ook niet altijd daar waar het ook echt helemaal afgelopen is. Soms blijft de belangrijkste vraag uit het boek nog onbeantwoord.

Wat is de belangrijkste vraag? Is die beantwoord? 

Slide 26 - Slide

Open en gesloten einde
  • Gesloten: verhaalprobleem (=belangrijkste vraag) is opgelost.
  • Open: verhaalprobleem is niet opgelost.

Slide 27 - Slide

Welke van de volgende beweringen is of zijn juist?
I “En zij leefden nog lang en gelukkig” als einde van een sprookje is een voorbeeld van een gesloten einde.
II Bij een open einde weet je nooit hoe het verhaal is afgelopen.
A
alleen I is juist
B
alleen II is juist
C
zowel I als II is juist
D
zowel I als II is onjuist

Slide 28 - Quiz

Gesloten einde
Open einde
Epiloog
De afloop wordt niet verteld. 
Een hoofdstuk na het laatste hoofdstuk. Geeft terugblik op de gebeurtenissen.
Alle vragen, ook de belangrijkste, zijn door het verhaal beantwoord.

Slide 29 - Drag question

Waar hou je meer van: een open of een gesloten einde? Licht je antwoord toe.

Slide 30 - Open question

Mindmap
Heb je te maken met een open of gesloten einde? Dat kun je nu natuurlijk nog niet weten.

Schrijf wel vast de termen (open einde, gesloten einde) met uitleg op de achterkant van je mindmap en laat ruimte vrij om later de toepassing op jouw boek erbij te zetten.

Slide 31 - Slide

Personages
Een verhaal gaat over personen - personages

Deze leer je kennen door wat hij/zij
voelt, denkt, zegt en doet.
Soorten personages
  • round character
  • flat character / type 

Slide 32 - Slide

  • Personage dat in het verhaal een zekere ontwikkeling doormaakt
 
  • KENMERKEN PERSONAGE - personage: 
  • heeft verschillende karaktertrekken;
  • ontwikkelt zich;
  • is gecompliceerd en 
  • heeft meer dimensies.
Round character

Slide 33 - Slide

Personage dat weinig is uitgewerkt.  
Nauwelijks beschreven karakter, eendimensionaal.
Flat character

Slide 34 - Slide

Round en flat character nog even naast elkaar

Slide 35 - Slide

Mindmap
Vul je mindmap aan met het onderdeel personages en de uitleg (doe dit op de achterkant).
Bedenk voor jezelf welke personages in  jouw boek zijn flat en welke personages zijn round?

Slide 36 - Slide

Korte opdracht om te oefenen
Bekijk het filmpje op de volgende slide
En bedenk hoe je het hoofdpersonage kan beschrijven ? 
Gebruik hier onderstaande vragen voor
  • UITERLIJKE KENMERKEN - Hoe ziet het personage er uit ?
  • INNERLIJKE KENMERKEN - Hoe voelt het personage zich ? Wat is zijn karakter ?
  • GEDRAGINGEN - Wat zegt het personage ? Wat doet het personage ?
  • INFORMATIE - Hoe weet je dat ? Wie vertelt je dat in het verhaal ?

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Korte opdracht
Je hebt het filmpje bekeken en bedenk hoe je het hoofdpersonage kan beschrijven ? 
Gebruik hier onderstaande vragen voor
  • UITERLIJKE KENMERKEN - Hoe ziet het personage er uit ?
  • INNERLIJKE KENMERKEN - Hoe voelt het personage zich ? Wat is zijn karakter ?
  • GEDRAGINGEN - Wat zegt het personage ? Wat doet het personage ?
  • INFORMATIE - Hoe weet je dat ? Wie vertelt je dat in het verhaal ?

Slide 39 - Slide

Beschrijf hier het personage uit de korte film.
opdracht
Verwerk in je antwoord onderstaande vragen.
UITERLIJKE KENMERKEN - Hoe ziet het personage er uit ?
INNERLIJKE KENMERKEN - Hoe voelt het personage zich ? Wat is zijn karakter ? GEDRAGINGEN - Wat zegt het personage ? Wat doet het personage ? INFORMATIE - Hoe weet je dat ? Wie vertelt je dat in het verhaal ?

Slide 40 - Open question

Weet ik het nog?

Slide 41 - Slide

Round character
Flat character
We lezen veel karaktereigenschappen
Maakt ontwikkeling door
Verrast soms in het verhaal
Voorspelbaar
Weinig 'laagjes' in karakter

Slide 42 - Drag question

Harry Potter?
A
flat character
B
round character

Slide 43 - Quiz

Donald Duck

A
flat character
B
round character

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Link

Huiswerk  voor de volgende les
Neem je leesboek mee naar de les.
Lever je mindmap in bij de docent!

Volgende les: Gaan we verder met de mindmap en lezen 5


Slide 46 - Slide