Geld teruggeven
1 / 10
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Je koopt een voetbal. Hij kost €4,00.
Je geeft €10,00. Hoeveel krijg je terug?
Slide 4 - Open question
Je koopt een nieuwe broek. Hij kost €25,00.
Je geeft €40,00. Hoeveel krijg je terug?
Slide 5 - Open question
Je koopt een lekker ijsje. Hij kost €3,50.
Je geeft €5,00. Hoeveel krijg je terug?
Slide 6 - Open question
Je haalt boodschappen voor je moeder.
Het kost totaal €12,50.
Je geeft €20,00. Hoeveel krijg je terug?
Het kost totaal €12,50.
Je geeft €20,00. Hoeveel krijg je terug?
Slide 7 - Open question
Je koopt de nieuwste game voor de PS5.
Hij kost €68,35. Je betaalt met € 80,00.
Hoeveel krijg je terug?
Hij kost €68,35. Je betaalt met € 80,00.
Hoeveel krijg je terug?
Slide 8 - Open question
Wat je nu leert, is alleen handig als je een baan krijgt waarin je met klanten moet afrekenen.
Waar of niet? En waarom?
Waar of niet? En waarom?
