Het Meewerkend voorwerp

Grammatica zinsdelen
Bladzijde 148-149
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Bladzijde 148-149

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Herman heeft de hongerige paardjes wortels gegeven.
A
Herman
B
heeft
C
heeft gegeven
D
gegeven

Slide 2 - Quiz

Hoe vind ik de persoonsvorm?
timer
0:45

Slide 3 - Open question

Hoe vind je het onderwerp van de zin?
A
Tijd veranderen
B
getal veranderen
C
de persoon in de zin zoeken
D
Stel de vraag wie/wat +pv?

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Herman heeft de hongerige paardjes wortels gegeven?
A
Herman
B
heeft gegeven
C
de hongerige paardjes
D
wortels

Slide 5 - Quiz

timer
1:00
Schrijf alles wat je weet over het werkwoordelijk gezegde op.

Slide 6 - Mind map

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Herman was de hongerige paardjes wortels aan het voeren.

Slide 7 - Open question

Het lijdend voorwerp

Diegene of datgene wat de actie ondergaat.

Herman verft zijn hond.
Wat wordt geverfd? --> zijn hond


Slide 8 - Slide

Herman heeft de hongerige paardjes wortels gevoerd. 

pv = heeft
ow = Herman
wg = heeft gevoerd


Wat + pv + ow +rest wg?

Wat + heeft + Herman + gevoerd? 


De hongerige paardjes
lv

Slide 9 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
Koen maakt zijn huiswerk niet.
A
Koen
B
maakt
C
zijn huiswerk niet
D
zijn huiswerk

Slide 10 - Quiz

Schrijf mee! Grammatica zinsdelen hoofdstuk 5

- Het meewerkend voorwerp  
- Geeft aan voor wie iets bestemd is. 
- Heeft altijd te maken 'geven' of 'vertellen' 

- LET OP! HET MV is altijd een persoon! 

Slide 11 - Slide

Wie is de ontvanger of luisteraar?
Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een dure ring aan een klant.

Slide 12 - Open question

Wie is de ontvanger of luisteraar?
De artiest toonde zijn kunsten aan een enthousiast publiek.

Slide 13 - Open question

Wie is de ontvanger of luisteraar?
De ober heeft voor Xavier een glas verse jus d'orange ingeschonken.

Slide 14 - Open question

Het meewerkend voorwerp

-Vaak staat er 'aan' of 'voor' voor het meewerkend voorwerp. Dit hoort erbij! 

Ik |kocht |voor haar |een mooi cadeau.
Ik |geef| een mooi cadeau |aan haar.
Ik |geef| haar |een mooi cadeau. 

Slide 15 - Slide

Hoe vind je het mv? 


Stel de vraag:
Voor wie + pv + ow + lv + rest wg?
OF
Aan wie + pv + ow + lv + rest wg?
Huib| heeft| de antwoorden van het huiswerk |aan Chantal| doorgegeven. 

Pv = heeft
Ow= Huib
wg = heeft doorgegeven
lv = de antwoorden van het huiswerk

Aan wie + heeft + Huib + de antwoorden van het huiswerk + doorgegeven?  --> aan Chantal

Slide 16 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?
Marijn heeft aan Hugo zijn oude laptop gegeven.
A
Marijn
B
Hugo
C
aan Hugo
D
zijn oude laptop

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Karin zal voor Fleur een potje nagellak kopen.
A
Karin
B
Fleur
C
voor Fleur
D
een potje nagellak

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik heb jou gisteren de taart voor Ans laten zien.
A
Ik
B
jou
C
voor Ans
D
de taart voor Ans

Slide 19 - Quiz

Wat is het mv?
Ik wacht voor het ziekenhuis op mijn moeder.

A
ik
B
voor het ziekenhuis
C
op mijn moeder
D
zit er niet in

Slide 20 - Quiz

Vragen?
Ga op zoek naar een boek! 

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Schrijf alle zinnen van opdracht 1 over. 
Zet zinsdeelstrepen, vertel het ow, wg, lv en mv.
In alle zinnen zitten alle zinsdelen.

Slide 22 - Slide