5vwo indefinido vs. imperfecto

1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Ik kan de indefinido en imperfecto correct gebruiken om in het Spaans zinnen te maken die een verhaal of gebeurtenis beschrijven. Ik kan daarbij onderscheiden tussen wat er gebeurde (indefinido) en wat de achtergrond of situatie was (imperfecto).

Slide 2 - Slide

Verleden tijden
- De perfecto / imperfecto / indefinido zijn allemaal verleden tijden, dat zeggen we omdat ze drukken gebeurtenissen die er al plaats hebben gevonden

- De perfecto is eigenlijk geen verleden tijd, het is de voltooid tegenwoordige tijd
-De imperfecto en de indefinido zijn hetzelfde in het Nederlands: onvoltooid verleden tijd

- De volgende dia's gaan over het gebruik van deze twee verschillende onvoltooid verleden tijd, want  wanneer moet je nu welke tijd gaan gebruiken?

-In Unidad 5, deel 1 van de gram, vertellen ze ook over de verschillen tussen indefinido en imperfecto

- Zie voor de vervoegingen het tekstboek/volgende dia's/ITS

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide



yo
él, ella, usted 
nosotros/as 
vosotros/as 
ellos, ellas, ustedes


HABLAR

 hablaba
 hablabas
 hablaba
 hablábamos
 hablabais
 hablaban


¡RECUERDA EL IMPERFECTO!

Slide 5 - Slide

 

yo   
  
él, ella, usted   
nosotros/as   
vosotros/as   
ellos, ellas, ustedes   


COMER

comía
comías
comía
comíamos
comíais
comían

¡RECUERDA EL IMPERFECTO!

Slide 6 - Slide



yo
   él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes


VIVIR

vivía
vivías
vivía 
vivíamos
vivíais
vivían
¡RECUERDA EL IMPERFECTO!

Slide 7 - Slide

irregulares
Ser
era, eras, era, éramos, erais, eran
Ir
iba, ibas, iba, íbamos, ibais, iban
Ver
veía, veías, veía, veíamos, veíais, veían

¿Y estos verbos?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Imperfecto (signaalwoorden)
  • antes: vroeger
  • de pequeño/niño/joven: toen ik kind/jong was
  • siempre, a menudo: altijd, vaak
  • cuando...: toen...
  • todos los días/años: iedere dag, jaar...
  • los lunes/martes: op maandag, dinsdag...
  • cada día/semana/miércoles: elke dag, week, woensdag...
  • mientras: terwijl
  • normalmente: normaalgesproken
  • en esa/aquella época: in die tijd




Leer de vertaling van de signaalwoorden!
DEZE TIJD HEEFT GEEN DUIDELIJK BEGIN EN EIND!

Slide 11 - Slide

Indefinido (signaalwoorden)
  • ayer, anteayer, anoche: gisteren, eergisteren, afgelopen nacht
  • la semana pasada, el mes pasado: afgelopen week, afgelopen maand...
  • hace 1,2,3 día(s) /semana(s): 1,2,3 dagen/weken geleden
  • en 1946, el 14 de febrero (datum), en marzo, en navidades
  • aquel día, aquel invierno, desde 1995 hasta 1998: die dag, die winter, van...tot
  • de repente: ineens
  • el/la último/a día/tarde: de laatste dag, middag...
  • una vez: een keer

Leer de vertaling van de signaalwoorden!
DEZE TIJD HEEFT EEN DUIDELIJK BEGIN EN EIND!

Slide 12 - Slide

Checkpoint

Slide 13 - Slide

Als je vertelt hoe je er vroeger uit zag, wat je karakter was, wat je leuk vond om te doen, waar je woonde, hoeveel vriendjes je had dan gebruik je de ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 14 - Quiz

Als je wil opsommen/vertellen wat je gisteren gedaan heb (eerst, daarna, en ook ...) gebruik je de: ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 15 - Quiz

¿Indefinido o imperfecto?

Anoche _________ (ver) un partido de fútbol.
A
vi
B
veía

Slide 16 - Quiz

antes
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 17 - Quiz

ayer, anoche, anteayer
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 18 - Quiz

anoche
A
imperfecto
B
indefinido

Slide 19 - Quiz

Voor gewoontes of herhaalde gebeurtenissen in het verleden gebruik je de .....
A
Presente
B
Pretérito perfecto
C
Pretérito indefinido
D
Pretérito imperfecto

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord duidt NIET op een indefinido?
A
anteayer
B
en 2017
C
antes
D
el otro día

Slide 21 - Quiz

Welk ww is NIET in de imperfecto vervoegd?
A
pensaban
B
bebías
C
comieron
D
vivíamos

Slide 22 - Quiz

¿Cuál de estos marcadores temporales (tijdsaanduidingen) NO pertenece al imperfecto?
A
Siempre en verano....
B
En el verano del 2017....
C
Todos los veranos.....
D
Los veranos, cuando....

Slide 23 - Quiz

¿Indefinido o imperfecto?
Hace 3 años mi abuelo (ganar).........la lotería.
A
ganaba
B
ganabas
C
ganó
D
ganaste

Slide 24 - Quiz

Vervoeg het werkwoord HABLAR (INDEFINIDO)
yo

él
nosotros
vosotros

ellos
hablé
hablaste
habló
hablamos
hablasteis

hablaron

Slide 25 - Drag question

Indefinido:
empezar - tú

Slide 26 - Open question

Indefinido:
leer - él

Slide 27 - Open question

Indefinido:
escribir -vosotros

Slide 28 - Open question

Indefinido:
ser - ellos

Slide 29 - Open question

Indefinido:
estar - tú

Slide 30 - Open question

Sleep de zinnen naar het juiste vervoegen v/d pretérito indefinido 
comiste
nació
vivieron
comí
estudió
vivió
estudiaron
nacieron
Yo...............................(comer) patatas con carne.
Abdul............................(estudiar) para el examen de física.
Heleen.........................(vivir) en Holanda
¿Tom ...........................(comer-tú) pizza en la cena?
Melinda y Quirine........................(nacer) en Holanda
Ellas..........................(estudiar) estañol  con sus amigas.
Michelle y Estelle........................(vivir) en Holanda
Suleiman........................(nacer) el 10 de noviembre.

Slide 31 - Drag question

Imperfecto:
tú-estudiar

Slide 32 - Open question

Imperfecto:
nosotros - hablar

Slide 33 - Open question

Imperfecto:
vosotros - ir

Slide 34 - Open question

Waarvoor wordt de imperfecto gebruikt?
Personen en dingen  beschrijven.
Met de imperfecto beschrijf je het uiterlijk en geef je de leeftijd aan in de verleden tijd. 
Met de imperfecto beschrijf je ook de fysieke toestand in de verleden tijd. 
Met de imperfecto beschrijf je ook het karakter en emotionele status van een persoon in de verleden tijd. 
7) Yo no podía mover mi cuerpo.
6) El dios Quetzalcoatl sentía compasión por los hombres.
5) Yo estaba enfermo.
4) Los aztecas eran inteligentes.
3) La diosa era muy guapa.
2) Nadie sabía del secreto.
1) Juan tenía quince años.

Slide 35 - Drag question

¿INDEFINIDO
O
IMPERFECTO?

Slide 36 - Slide

1. Shakira (nacer) en Colombia.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 37 - Quiz

2. Antes la familia de su padre (haber) emigrado a Colombia

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 38 - Quiz

3. Su padre (tener) algunos problemas económicos.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 39 - Quiz

4. De pequeña Shakira (mostrar) su vocación de artista

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 40 - Quiz

5. En el año 1988 (participar) en "Buscando artista infantil",
un programa de televisión.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 41 - Quiz

6. El programa de televisión (buscar) nuevos talentos.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 42 - Quiz

7. Su primer contrato (llegar) en 1991.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 43 - Quiz

8. Su primer disco (ser) un completo fracaso.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 44 - Quiz

9. Pero en 2005 (ganar) un Grammy y un Grammy Latino.

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 45 - Quiz

10. En 2010 (actuar) en la ceremonia de inauguración del mundial de fútbol de Sudáfrica

+ escribe la forma correcta del verbo en tu cuaderno
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 46 - Quiz

Las soluciones - Shakira
1. Nació (gebeurtenis)
2. Había (signaalwoord / beschrijving)
3. Tenía (beschrijving)
4. Mostraba (signaalwoord / beschrijving)
5. Participó (signaalwoord / gebeurtenis)
6. Buscaba (beschrijving)
7. Llegó (signaalwoord / gebeurtenis)
8. Era (beschrijving)
9. Ganó (signaalwoord / gebeurtenis)
10. Actuó (signaalwoord / gebeurtenis)

Slide 47 - Slide

¡A trabajar!
Un día que nunca olvidaré (Een dag die ik nooit zal vergeten): 
Schrijf een kort verhaal (80 tot max. 120 woorden) over een dag die je nooit zult vergeten. Begin met een beschrijving van hoe de dag was (bijvoorbeeld het weer, je gevoelens en de omgeving) Daarna vertel je wat er gebeurde (activiteiten, onverwachte gebeurtenissen, enzovoort).

Je mag een woordenboek gebruiken.
Deze tarea moet je op vrijdag inleveren. 


Slide 48 - Slide

Ik heb hulp nodig met de imperfecto en de indefinido
No

Slide 49 - Poll