Les 6 Unité 4

Bonjour!!!!
On commence dans.....
Aan het einde van deze week .....
  • ....Heb ik mini SO gehad over apprendre 4 + 6 en heb ik apprendre 8 bestudeerd
  • ... Kan ik vertellen waar ik woon en kan ik mijn kamer en huis beschrijven
  • ... Heb ik voorzetsels geleerd

1.   De les duurt 45 min 
2.  Je hebt nodig: laptop: lesson up app, schrift, pen
3.  Telefoon is in de kluis, spullen liggen op tafel, let op wanneer docent wil beginnen met de les.. 
timer
1:00
Semaine 22: mardi le trois juin
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bonjour!!!!
On commence dans.....
Aan het einde van deze week .....
  • ....Heb ik mini SO gehad over apprendre 4 + 6 en heb ik apprendre 8 bestudeerd
  • ... Kan ik vertellen waar ik woon en kan ik mijn kamer en huis beschrijven
  • ... Heb ik voorzetsels geleerd

1.   De les duurt 45 min 
2.  Je hebt nodig: laptop: lesson up app, schrift, pen
3.  Telefoon is in de kluis, spullen liggen op tafel, let op wanneer docent wil beginnen met de les.. 
timer
1:00
Semaine 22: mardi le trois juin

Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 
1. Questions? 
2. Mini SO apprendre 4 + 6, 
3. Faire: samen ex of ZS ex. 17, 18, 22,                       
4. Évaluation
5. Les devoirs: ler. apprendre 5  en mk ex. 17, 18, 22                            

Slide 2 - Slide

Wat betekent "aller"?
A
zijn
B
hebben
C
gaan
D
praten

Slide 3 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
alle
C
va
D
vont

Slide 4 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 5 - Quiz

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 6 - Slide

Dus stappenplan toekomende tijd: 

1. Neem een vorm van aller - gaan
2. Zet hierachter het hele werkwoord (hele werkwoord eindigt meestal op -er bijv. aimer, donner, préférer, adorer, 

Bijv. Ik ga morgen een cadeau geven.
         Je vais donner un cadeau demain.
(In het frans staan de werkwoorden dichtbij elkaar)

Slide 7 - Slide

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.
A
vais visiter
B
vas visiter
C
va visiter
D
visiter

Slide 8 - Quiz

Tu (gaat vinden) ton livre!
A
vais trouver
B
vas trouver
C
allez trouver
D
vont trouver

Slide 9 - Quiz

Voorzetsels
1. Sur = boven
2. Sous = onder
3. devant = voor
4. derrière = achter
5. à côté de = naast
6. dans = in 

Slide 10 - Slide

Wat is:
sur
A
op
B
voor
C
onder
D
achter

Slide 11 - Quiz

wat is:
devant
A
onders
B
achter
C
voor
D
naast

Slide 12 - Quiz

wat is:
sous
A
in
B
op
C
naast
D
onder

Slide 13 - Quiz

Wat is:
Derrière

Slide 14 - Open question