Les klas 3: herhaling jaar 1

1 / 50
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

le portable
dire
utiliser
j'ai vu
j'y vais
derrière
drôle
attendre
grappig
ik heb gezien
achter
ik ga weg
gebruiken
wachten
de mobiele telefoon
zeggen

Slide 2 - Drag question

On y va !

Leerdoelen

Herhaling van klas 1: 
school, jezelf voorstellen, dagen van de week, familie, dieren, uiterlijk, de getallen t/m 100, kleuren en maanden.

H0    les 1             ON Y VA!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Je hebt jezelf voorstellen in het Frans herhaald. 
Combineer de Nederlandse zinnen met de Franse!
Ik heet 
Ik ben 13 jaar
Ik woon in 
Ik houd van
J'habite à
Je m'appelle
J'ai treize ans
J'aime

Slide 5 - Drag question

école
frère
soeur
trouses
ordinateurs
L'
Les
Le
Les
La

Slide 6 - Drag question

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels / persoonlijkvoornaam
woorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Video

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
Combineer de juiste vorm van être met het goede persoonlijk voornaamwoord
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 9 - Drag question

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' (hebben) met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Video

Wat zijn Franse werkwoorden op -er?
A
lire - apprendre - faire
B
aimer - regarder - écouter
C
apprendre - adorer - donner
D
avoir - être - faire

Slide 12 - Quiz

Wat is de eerste stap die je moet doen bij werkwoorden op -er?
A
Je hoeft niks te doen
B
Je moet de stam maken
C
Je moet de uitgangen erachter zetten

Slide 13 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord 'marcher'?

Slide 14 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord 'danser'?

Slide 15 - Open question

Wat is stap 2 bij werkwoorden op -ER
A
niks
B
-ER eraf hakken
C
De uitgangen er bij plakken
D
Bepalen wat het onderwerp is van de zin

Slide 16 - Quiz

Ezelsbruggetjes
je cherchE
tu cherchES
il cherchE / elle cherchE / on cherchE
nous cherchONS
vous cherchEZ
ils/elles cherchENT
Een 
ESkimo
Eet
ONS
EZeltje 
ENTerecht

Slide 17 - Slide

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord 'parler' naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles

Slide 18 - Drag question

Werkwoorden op ER
Elle regard...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 19 - Quiz

Werkwoorden op ER
Nous trouv...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 20 - Quiz

Werkwoorden op ER
Tu regard...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 21 - Quiz

Werkwoorden op ER
Elles cherch...
A
e
B
es
C
ons
D
ent

Slide 22 - Quiz

Hoe vervoeg je een werkwoord wat eindigt op -ER

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Video

Wat is de passé composé?
Wat is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd

Slide 25 - Quiz

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
être + voltooid deelw.
C
avoir of être + voltooid deelw.
D
avoir en être + voltooid deelw.

Slide 26 - Quiz

Welke is GEEN Passé Composé?
A
il parle
B
ils ont parlé
C
j'ai parlé
D
nous avons parlé

Slide 27 - Quiz

Wat is de PASSÉ COMPOSÉ van
'Je parle'?
A
J'ai parlé
B
J'ai parlu
C
Je parlé
D
Je parlu

Slide 28 - Quiz

Wat is de PASSÉ COMPOSÉ van
'Je mange'?
A
J'ai mangu
B
J'ai mangi
C
J'ai mangé
D
Je mangé

Slide 29 - Quiz

Hij heeft gezongen (in de passé composé)
A
Il a chanté
B
Elle a chanté
C
Il est chanté
D
Il a chante

Slide 30 - Quiz

Passé composé
Présent
J'ai mangé
il parle
Ils ont acheté
je téléphone
vous avez dansé
nous écoutons
vous regardez
Tamara a marché
nous avons trouvé
on cherche
Elisa rencontre
tu as raconté

Slide 31 - Drag question

Slide 32 - Video

Slide 33 - Slide

vert
brun / marron
jaune
blanc / blanche
rouge
bleu
gris
noir

Slide 34 - Drag question

Quelles sont les couleurs du drapeau (vlag) français?
A
rouge et blanc
B
jaune et vert
C
noir, jaune, rouge
D
bleu, blanc, rouge

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Video

dimanche
lundi
samedi
mardi
les jours
jeudi
vendredi
mercredi
le weekend
la semaine
maandag
vrijdag
zaterdag
de week
dinsdag
donderdag
woensdag
de dagen
het weekend
zondag

Slide 37 - Drag question

0

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Tellen vanaf 70 wordt ineens een stukje minder logisch...

Slide 41 - Slide

70 - 79
70
71
72
73
74
75
76
78
79
60 + 10
60 + 11
60 + 12
60 + 13
60 + 14
60 + 15
60 + 16
60 + 17
60 + 18 
60 + 19


Slide 42 - Slide

Zet de getallen in de  juiste volgorde
dix
quarante
zéro
trente
cinquante
vingt

Slide 43 - Drag question

trente-cinq
quarante-quatre
vingt-neuf
trente-neuf
vingt-deux
quarante et un

Slide 44 - Drag question

La famille:
la mère
de moeder
de neef
de oom
de grootmoeder
de vader
de nicht
la cousine
le cousin
l'oncle
le père
la grand-mère

Slide 45 - Drag question

12 Où est ....
L'Espagne
La Belgique
La Suisse
L'Italie

Slide 46 - Drag question

2. En France, on mange ....
des escargots
des macarons
des pains au chocolat
des croissants

Slide 47 - Drag question

l'élève
le livre
le bureau
le poster
le mur
la porte
le sac à dos
le portable
le stylo
le prof
l'ordinateur

Slide 48 - Drag question

Merci 
au revoir!

Slide 49 - Slide





le portable
dire
utiliser
j'y vais
j'ai vu
derrière
drôle
attendre

Slide 50 - Slide