leçon 40_fa1

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bonjour !

Le programme :

        Aujourd'hui (=vandaag) :

• Réviser "jouer à/de" et "faire de" et le vocabulaire des activités
• Apprendre le futur simple des verbes irréguliers
• Corriger le texte 11 

leçon 40

Corrigé de l'exercice G

1. Ma (petite) sœur fait de la danse classique.
2. Mon père fait du cyclisme.
3. Mon frère fait du rugby / … joue au rugby.
4. Moi, je fais de la boxe.
5. Mes copains / mes amis jouent aux échecs.
6. Tu joues du piano ?
7. Non, je joue du saxo / du saxophone.
8. Ma copine / mon amie fait de l’équitation.

Jouer à... Jouer de... Faire du...

	Masculin	Féminin	Pluriel
Jouer à jeu + sport collectif	Jouer au foot	Jouer à la Playstation	jouer aux échecs
Jouer de instrument	Jouer du piano	Jouer de la guitare	Jouer des percussions
Faire de sports + activités	Faire du sport	Faire de la natation	Faire des jeux vidéo

Le futur simple pour les verbes réguliers

Hoe maak je de futur simple? 

Le futur simple

Le futur simple des verbes irréguliers

•  Hoe vind je de stam van de Futur Simple?

1. Bij werkwoorden die eindigen op een stomme e haal je die e eraf en achter de r komen dan dezelfde uitgangen als bij de regelmatige werkwoorden. 
2. Dus:

•  prendre > prendr- > je prendrai, tu prendras, etc.
• dire > dir- > je dirai, tu diras, etc.

supplément, page 52

Exercice H page 51

• je prendrai
• tu prendras
• il / elle / on prendra
• nous prendrons
• vous prendrez
• ils / elles prendront

1. Bij de meeste andere onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren met welke letters de vormen van de Futur Simple beginnen. Die stam van de Futur Simple kun je niet maken of afleiden, die moet je opzoeken, bijvoorbeeld op https://leconjugueur.lefigaro.fr/ 
2. De uitgangen die achter die stam komen zijn altijd hetzelfde als bij de regelmatige werkwoorden.

• aller > ir- > j’irai = ik zal gaan
• avoir > aur- > j'aurai = ik zal hebben, ik krijg
• être > ser- > je serai = ik zal zijn, ik word
• faire > fer- > je ferai = ik zal doen, ik zal maken
• pouvoir > pourr- > je pourrai = ik zal kunnen, ik zal mogen
• vouloir > voudr- > je voudrai = ik zal willen

supplément, page 52

Exercice I - avoir

• j'aurai
• tu auras
• il/elle/on aura
• nous aurons
• vous aurez 
• ils/elles auront

Exercice I - être

• je serai
• tu seras
• il/elle/on sera
• nous serons
• vous serez
• ils/elles seront

Corrigé du texte 11 p.95-97

Corrigé du texte 11 pages 95-97

1. Vandaag (de dag) / Tegenwoordig / Nu kan ik mezelf verdedigen
2. Eigen antwoord
3. A
4. C
5. C
6. B
7.  Hij heeft een stalen rolluik laten installeren, dat ze ook tijdens de lunchpauze laat zakken. + Hij heeft nog een verkoopster aangenomen, zodat Chantal niet meer alleen in de winkel staat.
8. C

Les devoirs:

Apprendre: StudyGo TV3 vocabulaire leestoetsen

Faire: lire le texte p.98 et répondre aux questions p.99