K1 _ W2
1 / 13
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Jan gaat naar de ......,
met de ........
met de ........
A
dorp / koe
B
stad / haan
C
dorp / ezel
D
stad / koe
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Jan heeft geen .......
Hij heeft magische .........!
Hij heeft magische .........!
A
bonen / paprika's
B
wortels / bieten
C
geld / wortels
D
geld / bonen
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Jan's ................. is ........
Ze gooit de bonen weg!
Ze gooit de bonen weg!
A
vader / blij
B
moeder / boos
C
zusje / verdrietig
D
moeder / bang
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
De volgende morgen...
.......... ziet een enorme ..............!
.......... ziet een enorme ..............!
A
Piet / bonenstaak
B
Jaap / muis
C
Jan / biet
D
Jan / bonenstaak
