Minor A1 Unidad 2

Programa
Minor A1,  Con Gusto Unidad 2 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Programa
Minor A1,  Con Gusto Unidad 2 

Slide 1 - Slide

Programa Unidad 2:

  • zich voorstellen en reageren
  • zeggen waar je vandaan komt
  • Vragen hoe het gaat+ antwoorden
  • praten over beroepen
  • telefoonnummer en email geven
  • regelmatige werkwoorden
  • ontkenningen

Slide 2 - Slide

¿ Qué profesión tienen las personas en la foto?
Ik ben Cubaanse/ Peruaans
ik woon in Pamplona/ Gerona
iik werk in een hotel/zkh
Wat betekenen de 3 zinnen?
¿Quién es?

Slide 3 - Slide

Mucho Gusto p.20: luister naar de dialogen van opdr.2 
16
17
18

Encantado wordt gezegd door 
Encantada wordt gezegd door
Mucho gusto is altijd goed

       De betekenis?  
mannen
vrouwen
Aangenaam.

Slide 4 - Slide

vul in m.b.v. de dialogen in opdr. 2

Slide 5 - Slide

De antwoorden.....

Slide 6 - Slide

Het antwoord op de vraag hoe het gaat zal niet altijd 
"( muy) bien" zijn , hieronder andere opties.....:

Slide 7 - Slide

Los pronombres personales en de vervoeging van ser

ik
jij
hij/zij/u
wij
jullie 
zij
ser=zijn
soy
eres
es
somos
sois
son

yo
él/ella/usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes


maak opdr. 4 p.21
timer
3:00

Slide 8 - Slide

Bijzonder gebruik van het werkwoord ser
Wat denk je dat " Yo soy Ana " betekent?



En hoe vertaal je dan "Yo soy de Holanda" ?
Ik ben Ana
Ik kom uit Nederland.

Slide 9 - Slide

                                     SER versus SER DE

Het werkwoord  SER betekent zijn : 
Soy Ana= ik ben Ana

het werkwoord SER met het voorzetsel DE
betekent lettelijk ZIJN VAN maar wij zeggen KOMEN UIT:
Soy de España= ik kom uit Spanje

Slide 10 - Slide

Hoe zeg je : ik ben Carmen
A
me llamo Carmen
B
Soy Carmen
C
Soy de Carmen
D
Me llamas Carmen

Slide 11 - Quiz

hoe zeg je : ik kom uit Guatemala?
A
Soy Guatemala
B
Soy de Guatemala

Slide 12 - Quiz

Hoe vraag je : kom je uit Spanje?
A
¿Eres España?
B
¿ Eres de España?
C
¿De dónde España?
D
¿De dónde eres España?

Slide 13 - Quiz

La profesión y el lugar de trabajo p.  22/23
zie voor meer beroepen p.170 TB

Slide 15 - Slide

Zet het juiste beroep bij de foto's
la profesora
la cantante
la peluquera
la médica
el/la dentista
el piloto
el camarero

Slide 16 - Drag question

Señor/ señora met en zonder lidwoord, tb p 20,wb (!)p 25
vergelijk de volgende zinnen:
1. Mucho gusto, señora Ribas ( dialoog 1 oef.2)
2. La señora Ribas es la organizadora del congreso (oef 4)
Wanneer gebruik je het lidwoord en wanneer niet?:
maak opdr. 5B
wb  p. 18
timer
4:00

Slide 17 - Slide

¿ Qué hace usted? p.23 TB

Slide 18 - Slide

Información personal p.23
21
luister en vul het schema 
Hoe vraag je:

  • Wat is jouw/uw (mobiele) telefoonnummer? :
¿ Cuál es tu/su teléfono/ número de móvil?
antwoord: es el.........
  • Heeft u/ Heb jij email?
¿ Tiene/s correo electrónico?
antwoord: Sí, es..........

Slide 19 - Slide

De vervoeging en gebruik van tener p.24 Tb
Tener= hebben in de betekenis van bezitten.
 yo                     tengo
tú                      tienes            
él/ella/usted    tiene
nosotros/as     tenemos
vosotros/as      tenéis
ellos/ellas/        tienen
ustedes
                LET OP:

Slide 20 - Slide

¿ Qué cosas de
opdr. 10 p.24 tenéis ?

Slide 21 - Mind map

Tengo un trabajo interesante p 24 TB
-Verónica
-Borja Martínez
-Sevilla
-secretaria
-escribir cartas,hablar por teléfono,organizar conciertos,reservar hoteles,buscar salas,tener contacto con músicos
-español,italiano,alemán

opdr. 12 p. 24 klassikaal lezen
en onderstreep de werkwoorden.

Vul nu het schema in :
nombre: 
Apellidos: 
lugar de residencia:
Puesto actual:
Actividades:
Idiomas:
timer
4:00

Slide 22 - Slide

Los verbos regulares  p 25 TB

Slide 23 - Slide

¿ Vives en Sevilla?¿____(aprender) guitarra?¿___(ser) músico y no____(tener) piano? ¿___(Buscar) una sala de conciertos?Nosotros___(tener) la solución para tus problemas:
____(organizar)tus conciertos y___(reservar) la sala

Slide 24 - Open question

cantar=zingen
escribir=schrijven
pagar=betalen
vender=verkopen
creer=geloven
leer= lezen
comprar= kopen
comer= eten
beber=drinken
pasar= doorbrengen
Vervoeg:
el....= ellos/ellas         vs= vosotros
ns= nosotros             uds.= ustedes

Slide 25 - Slide

Ontkenning: no =
nee, niet of geen
Nee:
¿ Estudias? No, trabajo
Niet:
No estudio
Geen:
No tengo planes

No staat altijd vóór het werkwoord!!

Slide 26 - Slide

De ontkenning
Ahora vosotros: Maak de volgende zinnen ontkennend en geef de juiste informatie:
Soy de España.

Soy profesora.

Vivo en Madrid.
No, no soy de España. Soy de Holanda.
No, no soy profesora, soy estudiante.
No, no vivo en Madrid, vivo en Eindhovend.

Slide 27 - Slide

             ¡¡ Hasta la próxima!!
DEBERES:

Slide 28 - Slide

¿Qué recuerdas?

Slide 29 - Slide

Lidwoord of niet?
Buenas tardes,______señora García.
¿Es usted___señor Gómez?
_____señora Alonso es profesora

Slide 30 - Open question

Vraag en geef antwoord:
  • Hoe heet je/u?

  • Hoe gaat het met jou/u?

  • Waar kom je/ komt u  vandaan?

  • Wat doe je/ doet u?
¿ Cómo te llamas/se llama?
Me llamo..../Soy......
¿ Qué tal? 
¿ Cómo estás/está usted?
(muy) bien/ regular/(muy) mal/fatal
¿ De dónde eres/es usted?
Soy de........
¿ Qué haces/ hace usted?
Soy..../ trabajo/ estudio

Slide 31 - Slide

Él______un coche
vosotros_______españoles
Yo ______muchos amigos.
Tú_____una carta
Ana y yo____tapas
Merche y Rosa_____vino
escribes
Tengo
eres
comemos
aprendéis
beben
compra
sois

Slide 32 - Drag question