GL 3havo Chapitre 3 herhaling

Bonjour HA3D et HA3E
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour HA3D et HA3E

Slide 1 - Slide

Plan d'action

reprise (herhaling) chapitre 3:

Le futur proche 

Le futur simple (p.38 TB)

Poser une question (p.44 TB)


Slide 2 - Slide

Futur proche
Je maakt de futur proche door :
- een vorm van aller te gebruiken
- met daarachter een heel ww

eigenlijk zoals in 't Nedelands:
Ik ga zwemmen.
Je vais nager.

Slide 3 - Slide

Vertaal:
Wij gaan werken.
A
Nous allons travaillé.
B
Nous avons travailler.
C
Nous allons travailler.
D
Nous avons travaillé.

Slide 4 - Quiz

Vertaal :
Jullie gaan huiswerk maken.
A
Vous avez fait vos devoirs.
B
Tu vas faire tes devoirs.
C
Ils vont faire leurs devoirs.
D
Vous allez faire vos devoirs.

Slide 5 - Quiz

Wat ga je na de les doen?
(maak een hele Franse zin: "Je ... ... ... .")

Slide 6 - Open question

Futur Simple
Je maakt de futur simple door :
- het hele werkwoord te gebruiken 
- met de uitgangen van het werkwoord avoir
(ai, as, a, ons, ez, ont) 

Kijk in je tekstboek voor onregelmatige vormen. 
Deze moet je uit je hoofd leren.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Vul de juiste vorm in van de futur:
Imagine ta vie dans 10 ans.
Quel métier est-ce que tu .......... ?

A
exercerai
B
exerceras

Slide 9 - Quiz

Ingénieur ou manager, je ...........beaucoup d'argent.
A
gagnerai
B
gagneras

Slide 10 - Quiz

On........ encore amis, tu crois?
A
sera
B
seras

Slide 11 - Quiz

Nous .................. en vacances ensemble.
A
partiront
B
partirez
C
partirons

Slide 12 - Quiz

Et toi? Tu (avoir) une femme et des enfants?

Slide 13 - Open question

Si tu as une famille, vous (aller) dans beaucoup de pays?

Slide 14 - Open question

Poser une question
je kunt vragen stellen
 
- met een vraagwoord
- zonder een vraagwoord

- met quel - quels - quelle - quelles 

Slide 15 - Slide

Maak de zin op 3 manieren vragend:
Ton frère est malade.

Slide 16 - Open question

Welke vraag is FOUT?
A
Va-t-il à la maison?
B
Est-ce qu'il va à la maison?
C
Il va t- il à la maison?
D
Il va à la maison?

Slide 17 - Quiz

Maak de vraag op 3 manieren:
Hebben jullie een hond?

Slide 18 - Open question

Op welke plaats in de Franse zin kun je het vraagwoord zetten?

Slide 19 - Open question

Vragen mét een vraagwoord
vraagwoord in het Frans aan het einde van de zin:
Tu pars en vacances ?

 vraagwoord aan het begin van de zin + inversie:
pars-tu en vacances?

vraagwoord aan het begin + est-ce que + normale zin
est-ce que tu pars en vacances?

Slide 20 - Slide

Goed of fout?
Quand peux-tu venir chez moi?
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Goed of fout?
Quand tu peux venir chez moi?
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Goed of fout?
Tu peux venir chez moi quand?
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Zet "est-ce que" op de goede plaats: Quand tu peux venir chez moi?

Slide 24 - Open question

Welke vormen heeft het Franse woord voor "welk(e)"?

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Welk boek is van jou?
... livre est à toi?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 27 - Quiz

Welke auto is van jou?
... voiture est à toi?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 28 - Quiz

Welke fietsen zijn van jullie?
... vélos sont à vous?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 29 - Quiz

Welke schoenen zijn van jullie?
... chaussures sont à vous?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 30 - Quiz

Huiswerk:

chapitre 4

werkboek p.145-152
ex.11 t/m 16
of online

Slide 31 - Slide