Opruimen betekent dat je materialen, spelletjes en hulpmiddelen opbergt. Je brengt orde aan in de ruimte.
Vaste plek: belangrijk dat het voor iedereen duidelijk is waar alles hoort te liggen. Werk met open kasten, lade- kasten en dozen of mandjes. Maak gebruik van stickers (met tekst of symbolen). Leg materialen van dezelfde soort bij elkaar (poppen bij poppen, autootjes bij autootjes).
Vast moment: ruim op vaste momenten op. Bijvoorbeeld bij het wisselen van een activiteit of vlak voor de lunch. Controleer aan het einde van de dag.
Rommel voorkomen: bekijk regelmatig welke materialen zelden of nooit worden gebruikt. Gooi of geef die weg.
Afval: luiers, etensresten, verpakkingsmateriaal, oud- papier. Aan de opslag en afvoer van afval zijn eisen gesteld, om het ontstaan van ziektekiemen en het aantrekken van ongewenste dieren te voorkomen.
Leeg afvalemmers minstens 1x per dag, sluit de zakken goed en bewaar ze in een afvalcontainer die goed sluit, lekdicht is en eenvoudig te reinigen. Scheid het afval.
Controleer bij ontvangst van producten of er geen ongedierte aanwezig is. Plaats geen afval naast containers, zorg ervoor dat deze gesloten zijn en dat het afval minstens 1x per week wordt opgehaald.