Argumentatie H3

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Argumenteren (1)

Leerdoelen

• Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt en een   
    argument.
• Ik kan feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden.
• Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema.

Opbouw argumentatie

Structuur:

Standpunt

Argument

want / omdat

dus / daarom

Opbouw argumentatie

Structuur:

Standpunt: cosmetische chirurgie moet verboden worden.

Argument: mensen worden er lelijker door.

want / omdat

dus / daarom

Soorten argumenten

Feitelijke argumenten

Dit zijn feiten die waar zijn en  controleerbaar

Je kunt niet zonder winterjas naar buiten. 

de thermometer geeft aan dat het -8 graden Celsius is.

waarderende (niet-feitelijke) argumenten

Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 

• normen en waarden
• vermoedens
• geloof of overtuiging

Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Tijdens de les moet je mobiel in je tas. Je blijkt beter te leren als je dat ding niet ziet.

1. Feitelijk
2. Waarderend

Feitelijk of waarderend?
Ik denk dat ik mijn examen gehaald heb. Ik heb enorm mijn best gedaan.

1. Feitelijk
2. Waarderend

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de school moeten verboden worden. Ze zijn irritant.

1. Feitelijk
2. Waarderend

nevenschikkende argumentatie.

onderschikkende argumentatie

Argumentatie

De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt.

• Wat is het standpunt?
• Wat is het argument?
• Wat is de structuur? Enkelvoudig,  nevenschikkend, nevenschikkend + onderschikkend? 

Nevenschikkende argumentatie

Enkelvoudige argumentatie

Onderschikkende argumentatie

Herhaling basisschema's

Enkelvoudige argumentatie

(Onafhankelijk) nevenschikkende argumentatie

Meervoudige argumentatie

Onderschikkende argumentatie

Afhankelijk nevenschikkende argumentatie

Combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie

enkelvoudige argumentatie

meervoudige argumentatie

onderschikkende argumentatie

Argumentatie op basis van voor-/nadelen

Argumentatie op basis van autoriteit

Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap

Opdracht

Welke stelling verdedigt de spreekster?

Welke argumenten geeft zij?

Weerlegt zij argumenten van tegenstanders?

stelling/standpunt

Wat zijn haar argumenten?

Welk tegen argument weerlegt zij?

Heeft zij feitelijke of waarderende argumenten gegeven?

1. feitelijke
2. waarderende
3. beide

Geef een argument:
Op de school voor Toerisme, Recreatie en Eventmanagement moet elke dag het schooluniform gedragen worden.

Op school (...) worden omdat studenten wennen aan bedrijfskleding. Verzin een subargument,