Woordsoorten

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 1 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel
  • Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
  • Namen zijn ook zelfstandig naamwoorden.

De jongen, de tafel, Lisa, het glas enz.

Slide 2 - Slide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 5 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 6 - Quiz

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 7 - Open question

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 8 - Open question

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 9 - Open question

Noteer het voorzetsel uit deze zin.
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 10 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Voorzetsel
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

bijwoord
 v.s. 
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • zegt altijd iets over een mens, dier  of ding
  • staat meestal ook bij een zelfstandig naamwoord

voorbeelden: blauw, lang, ver, glad, duur, goedkoop, blij, slordig, trouw, druk, saai, verstrooid, betrokken, sociaal, gierig, koud, warm, zwaar, licht, slank, muzikaal etc.


Slide 14 - Slide

Bijwoord
  •  Een bijwoord zegt juist NIET iets over een mens, dier of ding,  maar over een:

- Werkwoord:     Hij rent hard

- Bijvoeglijk naamwoord:     Mijn zoon is een goede violist. (bijvoeglijk naamwoord)

- Ander bijwoord:     Peter liep langzaam naar huis. (bijwoord)


En/ of ze geven een plaats of een tijd aan: hier, daar, morgen, vandaag, binnenkort.


Slide 15 - Slide

De BETROKKEN verpleegkundige zorgde voor iedereen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 16 - Quiz

Ze zaten allemaal BUITEN.

A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 17 - Quiz

Ze is de SLIMSTE van de klas.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 18 - Quiz

De auto rijdt SNEL.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 19 - Quiz

Amir is een LIEVE, creatieve jongen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 20 - Quiz

Amir is een ERG lieve, creatieve jongen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 21 - Quiz

Noteer de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Jullie zullen toch wel jullie mond houden tijdens deze voorstelling?

Slide 22 - Open question

persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord                Bezittelijk voornaamwoord







Als het woord 'van' in de zin staat, is het géén bezittelijk vnw.

Slide 23 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 24 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 25 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
zij
B
zij, aan
C
hem
D
zij, hem

Slide 27 - Quiz

vast voorzetsel
Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: houden van, nadenken over. Er zijn ook combinaties van een zelfstandig naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel: verstand hebben van. Of een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel: bang zijn voor

Slide 28 - Slide

Wat is het vaste voorzetsel?
Hij wil ... je praten.
A
voor
B
over
C
met
D
over

Slide 29 - Quiz

Wat is het vaste voorzetsel?
Houden .....
A
in
B
met
C
van
D
aan

Slide 30 - Quiz

Wat is het vaste voorzetsel?
Behoefte hebben....
A
om
B
aan
C
naar
D
op

Slide 31 - Quiz

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord twijfelen ....?
A
met
B
aan
C
over
D
van

Slide 32 - Quiz