Les 3 unité 4

Bonjour!!!!
On commence dans.....
Aan het einde van deze week .....
  • ....Heb ik de woorden van apprendre 2 bestudeerd 
  • ... Kan ik een tekst over wonen begrijpen
  • ... Heb ik een nieuw onregelmatig werkwoord - aller geleerd

1.   De les duurt 45 min 
2.  Je hebt nodig: laptop: lesson up app, schrift, pen
3.  Telefoon is in de kluis, spullen liggen op tafel, let op wanneer docent wil beginnen met de les.. 
timer
1:00
Semaine 21: le vingt et un mai
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bonjour!!!!
On commence dans.....
Aan het einde van deze week .....
  • ....Heb ik de woorden van apprendre 2 bestudeerd 
  • ... Kan ik een tekst over wonen begrijpen
  • ... Heb ik een nieuw onregelmatig werkwoord - aller geleerd

1.   De les duurt 45 min 
2.  Je hebt nodig: laptop: lesson up app, schrift, pen
3.  Telefoon is in de kluis, spullen liggen op tafel, let op wanneer docent wil beginnen met de les.. 
timer
1:00
Semaine 21: le vingt et un mai

Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 
1. Questions? 
2. Doornemen woorden apprendre 2
3. Doornemen werkwoord aller = gaan, mk ex. 8a, 8b
4. ZS of samen ex. 8c, d, f
5. Évaluation
6. Les devoirs: Apprendre 2 et 3 et faire ex. 6, 8c,d,f

Slide 2 - Slide

Le but du cours: 
Objectif du cours:
Pouvoir utiliser le verbe irrégulier: aller = gaan

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

werkwoorden op -er
Bijv. parler, chanter, manger, présenter, terminer, danser, écouter, regarder, habiter
Maak de stam door -er eraf te halen, en dan de goede uitgang erachter:
'Bij je een -e, bij tu -es, bij il/ elle/ on een -e
bij nous -ons, bij vous -ez, bij ils en elles -ent"

Slide 5 - Slide

wat is de goede vertaling van zij wonen?
A
j'habite
B
elle habite
C
elles habitons
D
elles habitent

Slide 6 - Quiz

regarder
jullie kijken = ....

Slide 7 - Open question

De vormen van ALLER (gaan)
Je vais
Tu vas
Il/elle/on va
Nous allons
Vous allez
Ils/elles vont

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 10 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 11 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 12 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Zij gaat
A
je vais
B
tu vas
C
il va
D
elle va

Slide 13 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Wij gaan
A
tu vas
B
il va
C
nous allons
D
ils vont

Slide 14 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Ik ga
A
je vais
B
tu vas
C
il va
D
ils vont

Slide 15 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Zij gaan
A
elle va
B
il va
C
elles vont
D
ils vont

Slide 16 - Quiz

Les devoirs: 
Apprendre 3 et faire ex. 9 t/m 12

Slide 17 - Slide

Heb ik alles begrepen?
A
Ja, ik vond het gemakkelijk
B
Als ik de grammatica nog een keer lees, kan ik dit wel.
C
Ik heb nog wel een vraag.
D
Help! Ik begrijp er niets van!

Slide 18 - Quiz