Grammatica woordsoorten blw, olw, bn, zn, hww, zww, vz

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Grammatica woordsoorten

olw, blw, bn, zn, 

hww, zww, kww

pers.vnw, bezit.vnw, 

vz, bw

De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:

1. zijn, gaan, worden, kunnen, blijken, lijken
2. zijn, worden, willen, kunnen, gaan, schijnen
3. zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
4. zijn, blijven, gaan, willen, blijken, lijken

Alle leerlingen zijn vandaag heel vrolijk.

1. zijn is een kww
2. zijn is een hww
3. zijn is een zww
4. zijn is een zn

Doelen woordsoorten

1. Je weet wat een bepaald lidwoord (blw), onbepaald lidwoord (olw), bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandig naamwoord (zn), hulpwerkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww),persoonlijk voornaamwoord(pers. vnw), bezittelijk voornaamwoord (bezit.vnw), een bijwoord (bw) en een voorzetsel (vz) is.

2. Je kunt deze woordsoorten benoemen in een zin. 

1. Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. liever
2. slim
3. kans
4. leuk

2. Het is een goed plan.

Is het wel of geen lidwoord?

1. wel
2. geen

3. Het meisje was weggelopen.
het is .....

1. geen lidwoord
2. een bepaald lidwoord
3. een onbepaald lidwoord

4. Hij behoorde tot een van de winnaars.
een is …...

1. een bepaald lidwoord
2. een onbepaald lidwoord
3. geen lidwoord

5. Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. over
2. waardeloos
3. gouden
4. Amsterdam

6. Helaas was het erg mistig vandaag.
het is ….

1. geen lidwoord
2. een bepaald lidwoord
3. een onbepaald lidwoord

7. Een bn zegt iets over een …...

1. lw
2. zn
3. ww
4. bw

8. Een bn staat meestal …… het zn.

1. voor
2. achter

12. Welk stoffelijk bn heeft geen meervoud op
-en?

1. katoen
2. glas
3. nylon
4. steen

11. Een stoffelijk bn eindigt meestal op...

1. -E
2. -R
3. -ER
4. -EN

13. Benoem het onderstreepte woord.

De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 

1. blw
2. bn
3. zn
4. zww

14. Benoem het onderstreepte woord.

De aardige dame heeft de onzekere jongen een compliment gegeven. 

1. bn
2. zn
3. hww
4. zww

15. Benoem het onderstreepte woord.

Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 

1. bn
2. zn
3. hww
4. zww

16. Benoem het onderstreepte woord

Op de tafel stond een mooie bos bloemen. 

1. bn
2. zn
3. blw
4. vz

17. Is het onderstreepte woord een voorzetsel?

Vanwege het coronavirus is de carnaval dit jaar afgelast. 

1. ja
2. nee

18. Is het onderstreepte woord een voorzetsel?

De enthousiaste kinderen renden de school in. 

1. ja
2. nee

19.Is het onderstreepte woord een voorzetsel?

De leerlingen maakten alle opdrachten netjes af. 

1. ja
2. nee

20.Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden.

1. mij is pers.vnw jouw is een pers.vnw
2. mij is bezit.vnw jouw is een bezit.vnw
3. mij is pers.vnw jouw is bezit.vnw
4. mij is een bezit.vnw jouw is een pers.vnw

21. Is het onderstreepte woord een zww of een hww?

In de straat worden verschillende bomen omgekapt. 

1. zww
2. hww

22. Is het onderstreepte woord een zww of een hww?

Zullen alle leerlingen op de toets goed kunnen gaan scoren?

1. zww
2. hww

Zijn is een koppelwerkwoord

1. Juist
2. Onjuist

23.Is in deze zin je een pers.vnw of een bezit.vnw?
Is dit je jas?

1. een bezit.vnw
2. een pers.vnw

24.Een bijwoord(bw) zegt iets over
een zn, een bn, bw, of een ww

1. zn, bn,
2. bn, ww, bw
3. zn, bn, bw
4. ww, zn

25.Mijn docent kan heel mooi schrijven.

1. heel is een bn mooi is een bn
2. heel is een bw mooi is een bn
3. heel is een bw mooi is een bw
4. heel is een bn mooi is een bw