taal actief thema 6 les 2

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

voetballen

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

optellen

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

stilstaan

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

klappertanden

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

basketballen

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

hardlopen

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

meegaan

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

voorgaan

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

overdrijven

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Is het een scheidbaar of een onscheidbaar werkwoord?

stofzuigen

1. scheidbaar werkwoord
2. onscheidbaar werkwoord

Schrijf de infinitief van het scheidbare werkwoord op.

Sla dit boek niet zomaar open.

Schrijf de infinitief van het scheidbare werkwoord op.

Je doet het niet meer dicht.

Schrijf de infinitief van het scheidbare werkwoord op.

Je komt meteen terecht in een stroom gebeurtenissen.

Schrijf de infinitief van het scheidbare werkwoord op.

Ik studeer een stukje van het boek in.

Schrijf de infinitief van het scheidbare werkwoord op.

Daarna lees ik het zo goed mogelijk voor.

Schrijf de infinitief van het scheidbare werkwoord op.

De regenbui drijft gelukkig snel over.

Schrijf de zin met het juist gebruikte samengestelde werkwoord.

opeten

Ze .... samen hun lunch.

Schrijf de zin met het juist gebruikte samengestelde werkwoord.

voetballen

Dan ...... ze op het plein.

Schrijf de zin met het juist gebruikte samengestelde werkwoord.

overvallen

De jongen ...... de drogist.

Schrijf de zin met het juist gebruikte samengestelde werkwoord.

toneelspelen

Op sommige scholen ..... ze in de pauze.

Schrijf de zin met het juist gebruikte samengestelde werkwoord.

instuderen

Of je .... met zijn allen een dansje.

Schrijf de zin met het juist gebruikte samengestelde werkwoord.

voorkomen

Zo ... je verveling in de middagpauze.

Ik kan samengestelde werkwoorden gebruiken.

1. rood
2. geel
3. groen