Les 16: Lire 1 (bron B)

Bonjour
havo-4!
- Prenez votre livre
(Pak jullie boek)

- Mettez vos sacs par terre
(Zet jullie tassen op de grond)

- Laptops dicht op tafel!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Bonjour
havo-4!
- Prenez votre livre
(Pak jullie boek)

- Mettez vos sacs par terre
(Zet jullie tassen op de grond)

- Laptops dicht op tafel!

Slide 1 - Slide

Planning du jour
- Overhoren: voca 1!

- Lire: voca 2

- Expliquer: grammaire 1

- Travailler aux exercices du 'weektaak'.

- Les devoirs



Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de paragraaf:

  • kan ik korte artikelen over reizen en vakantie begrijpen.
  • ken ik woorden die te maken hebben met reizen en vakantie, zodat ik over mijn vakantie kan vertellen.
  • heb ik geoefend met signaalwoorden, zodat ik hun functie kan benoemen.
  • heb ik geoefend met qui/que en kan ik ze vertalen.

Slide 3 - Slide

Questions sur les devoirs?
Les devoirs étaient:

Faire
exercice 1 t/m 10

Apprendre
voca 1 (Frans-Nederlands)

Slide 4 - Slide

Overhoren: voca 1!
Op het bord loopt een timer voor 3 minuten, zolang kunnen jullie het nog overkijken.

Daarna kies ik willekeurig 2 leerlingen uit die overhoord worden.
Iedereen komt per periode minstens 1x aan bod :)!
timer
3:00

Slide 5 - Slide

Lire: voca 2
We lezen samen de woordenlijst van voca 2 (p. 82 & 83 van je boek).

Deze woordenlijst leer je voor de volgende week!


Let op: voca 2 leer je Frans-Nederlands & Nederlands-Frans!

Slide 6 - Slide

Expliquer:
grammaire 1
Dit grammatica-onderdeel gaat het over de woorden 'qui' en 'que'.

Deze woorden kunnen, afhankelijk van hun plek in de zin, meerdere functies hebben.

- het vraagwoord 

- het betrekkelijk voornaamwoord

Ik leg beide functies uit in de volgende slides.

Slide 7 - Slide

Grammaire 1:
qui & que als vraagwoord
Als qui of que als vraagwoord wordt gebruikt, moeten ze altijd aan het begin van de zin staan.

De betekenis van de woorden is dan:
qui: wie
Qui es-tu? (Wie ben jij)

que: wat
Que fais-tu? (Wat doe jij?)

Slide 8 - Slide

Grammaire 1:
qui & que als betrekkelijk voornaamwoord
Als qui of que als betrekkelijk voornaamwoord wordt gebruikt, staan ze in het midden van de zin. De woorden verbinden beide zinnen dan met elkaar.
De betekenis van de woorden is dan: die of dat. Maar wanneer gebruik je qui of que?

qui: Je gebruikt qui als het woord erna een werkwoord is.
C'est une voiture qui est née en 1971.

que
: Je gebruikt que in alle andere gevallen.
C'est une BD que nous vendons. (nous is geen werkwoord).
qu': Als je que wilt gebruiken, maar er is een klinkerbotsing, verandert que in 'qu'.
C'est la BD qu'on achète.


Slide 9 - Slide

Zijn er nog vragen?
Is het iedereen gelukt om de aantekening over te nemen?

Wie heeft er nog een vraag over de woorden qui & que?

Nu is het moment om de vragen te stellen, anders gaan we door met de weektaak :).

Slide 10 - Slide

Travailler aux exercices (weektaak):
exercice 11 t/m 23
De regels

- Je werkt de eerste 10 minuten in stilte!
- Muziek luisteren mag met oordopjes!
- Vragen? Steek je hand op!

Let op: exercice 23 is voorbereiding op de tâche. Bewaar deze goed!

We ruimen onze spullen pas op, op het moment dat de docent dit zegt.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Les devoirs
La prochaine leçon:
- Lire, vervolg (bron B)

Faire:


Apprendre:
- zie studiewijzer!

Slide 12 - Slide

Tot de volgende les!

Slide 13 - Slide