Grammatica & Zinnen schrijven les 1: voegwoorden/signaalwoorden en zinsverbanden

Nederlands

Grammatica & Zinnen schrijven
Les 1: Voegwoorden, signaalwoorden en zinsverbanden
VWO 3
 P1 2023-2024
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands

Grammatica & Zinnen schrijven
Les 1: Voegwoorden, signaalwoorden en zinsverbanden
VWO 3
 P1 2023-2024

Slide 1 - Slide

Begrippen
Je gaat in deze lessenserie een heleboel leren over... :

  • samengestelde zinnen
  • enkelvoudige zinnen
  • zinsverbanden
  • voegwoorden en signaalwoorden
  • verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Waarom 'Grammatica en zinnen schrijven'?
Je kunt in brieven, mails, werkstukken, (andere schrijfopdrachten)... :
  • correcte samengestelde zinnen schrijven.
  • tijdig stoppen met een zin, omdat deze te lang wordt en daardoor minder   goed leesbaar.
  • verbanden aangeven met de juiste voegwoorden tussen meerdere   zinnen en tussen alinea’s.
  • kortom: je kunt in spreek- en schrijftaal aan een ander duidelijk   overbrengen wat je wilt overbrengen 

Slide 3 - Slide

Waarom 'Grammatica en zinnen schrijven'?
Je kunt teksten (kranten, wetenschappelijke tijdschriften, schoolboekteksten van verschillende vakken, toetsen, etc)... :
  • begrijpen zoals ze zijn bedoeld.

Conclusie: 
Grammatica en zinnen schrijven, zodat jij jezelf goed kunt uitdrukken en (ingewikkelde) teksten kunt begrijpen. 

Slide 4 - Slide

Leerdoelen deze les
Voorkennis:
  • Je herkent enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen

Aan het einde van deze les ken je... :
  • ... verschillende voegwoorden en signaalwoorden en kun je het juiste voegwoord/signaalwoord gebruiken in een zin. 
  • ... verschillende zinsverbanden en kun je het zinsverband met bijbehorende voegwoord/signaalwoord benoemen in een zin. 

Slide 5 - Slide

Herhaling: Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin: Een zin met 1 persoonsvorm.

Met de hulp van zijn mentor leert de leerling plannen.  
Leert de leerling plannen met behulp van zijn mentor?

Samengestelde zin: Een zin met 2 of meer persoonsvormen.

De leerling verbetert zijn planning, als zijn mentor hem helpt

Slide 6 - Slide

Voegwoorden & Signaalwoorden
Vaak staat tussen de verschillende delen (zinnen) van een samengestelde zin een komma en/of een voegwoord, maar dat hoeft niet. 

Een voegwoord ‘plakt’ twee of meer zinnen aan elkaar en zorgt ervoor dat deze zinnen met elk hun eigen ‘boodschap’ een goed geheel vormen. 

De leerling verbetert zijn planning, als zijn mentor hem helpt. 
- persoonsvormen: verbetert, helpt
- voegwoord: als

Slide 7 - Slide

Voegwoorden & Signaalwoorden
Een voegwoord komt het meest voor in het midden van de zin, met links daarvan de ene zin en rechts daarvan de andere zin. 
De leerling verbetert zijn planning, als zijn mentor hem helpt

Je kunt een zin ook beginnen met een voegwoord. Van zinnen aan elkaar ‘plakken’ is dan feitelijk geen sprake, maar zo’n woord blijft een voegwoord.
Als zijn mentor hem helpt, verbetert de leerling zijn planning.

Slide 8 - Slide

Voegwoorden & Signaalwoorden
Je hebt verschillende soorten voegwoorden.

Nevenschikkende voegwoorden 
(en, want, maar, of)

Onderschikkende voegwoorden 
(dat, …dat, dan, hoewel, indien, etc.)

Slide 9 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden verbinden hoofdzinnen met elkaar. 

Hoofdzin: Zin waarin de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar staan
Laat je het voegwoord tussen 2 hoofdzinnen weg en zou je er een punt 
neerzetten? Dan hoef je niets aan de volgorde te veranderen.

Ik loop naar school, maar ik ga liever met de fiets.  
Ik loop naar school. Ik ga liever met de fiets.




Slide 10 - Slide

Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden verbinden hoofdzinnen en bijzinnen

Bijzin: Zin waarin de persoonsvorm en het onderwerp verder uit elkaar staan.
De zinnen kunnen niet los van elkaar voorkomen, zonder de woordvolgorde te veranderen.

Ik loop naar school, omdat mijn fiets kapot is.
Ik loop naar school. Omdat mijn fiets kapot is.



Slide 11 - Slide

Verschil voegwoorden en signaalwoorden
Voegwoorden en signaalwoorden zijn grotendeels hetzelfde. 
Grammatica - voegwoorden: 
Woorden die woorden, zinnen, zinsdelen aan elkaar voegen.
Lees-/schrijfvaardigheid - signaalwoorden: 
Woorden die aangeven welk verband er bestaat tussen zinnen. 

Ik houd van pizza, maar niet van pasta.
Maar = voegwoord: verbindt 2 zinnen aan elkaar
Maar = signaalwoord: geeft een tegenstellend verband aan

Slide 12 - Slide

Verschil voegwoorden en signaalwoorden
Voegwoorden verbinden altijd zinnen aan elkaar.
Ik houd van pizza, maar niet van pasta.

Signaalwoorden verbinden zinnen aan elkaar en kunnen 2 losstaande zinnen aan elkaar verbinden.
Ik houd van pizza. Ik houd echter niet van pasta.
Echter = geen voegwoord: de zinnen staan los van elkaar 
Echter = wel signaalwoord: geeft tegenstellend verband tussen 2 zinnen aan

Slide 13 - Slide

Zinsverbanden en signaalwoorden
Zinnen en alinea’s staan niet zomaar achter elkaar. Tussen zinnen en alinea’s bestaan verbanden. Ze vormen samen een goed lopend geheel. 

Een verband tussen zinnen: zinsverband
Een verband tussen alinea’s: alineaverband

Vaak wordt een verband aangegeven door een signaalwoord.
Soms moet je het signaalwoord er zelf bij bedenken. 


Slide 14 - Slide

Aan de slag!

  1. Log in bij LessonUp.
  2. Ga naar: Grammatica & Zinnen schrijven les 1
  3. Lees de theorie op slide 16 t/m 20 (uitleg over zinsverbanden)
  4. Maak vervolgens de opdrachten in deze les.

Slide 15 - Slide

Zinsverbanden: opsomming en tegenstelling
Opsomming/opsommend verband
Na een uitspraak worden verschillende dingen opgesomd.
Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, daarnaast, nog, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede

Tegenstelling/tegenstellend verband
Na een uitspraak wordt het tegengestelde beweerd.
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...
anderzijds, daar staat tegenover

Slide 16 - Slide

Zinsverbanden: voorbeeld en middel-doel
Voorbeeld/voorbeeldgevend
Na een uitspraak volgt een voorbeeld / een aantal voorbeelden.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals

Middel-doel
Iemand noemt een doel en een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.
Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te...

Slide 17 - Slide

Zinsverbanden: vergelijking en voorwaarde
Vergelijking/vergelijkend verband
Na een uitspraak worden er 2 of meer dingen met elkaar vergeleken. Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met

Voorwaarde/voorwaardelijk verband
Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde gesteld.
Signaalwoorden: als, mits, wanneer, indien, tenzij, op voorwaarde dat

Slide 18 - Slide

Zinsverbanden: reden en oorzaak-gevolg
Reden/redengevend verband
Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
Signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk

Oorzaak-gevolg
Iemand doet een uitspraak die een oorzaak heeft. Daarna wordt het gevolg genoemd.
Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor

Slide 19 - Slide

Zinsverbanden: samenvatting en conclusie
Samenvatting/samenvattend verband
Na één of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat.
Signaalwoorden: kortom, samenvattend, al met al, etc.

Conclusie/concluderend verband
Na één of meer uitspraken volgt een eindoordeel of besluit.
Signaalwoorden: dus, concluderend, hieruit volgt, etc.

Slide 20 - Slide

1. Wat is het signaalwoord en welk zinsverband hoort daarbij?

Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.

Slide 21 - Open question

2. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welke signaalwoorden geven dit verband aan?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarna gevolleybald en tot slot gebasketbald.

Slide 22 - Open question

3. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welk signaalwoord hoort daarbij?

Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA.

Slide 23 - Open question

4. In alinea 1 van de tekst staat het tekstverband oorzaak-gevolg. Aan welke signaalwoorden herken je dit verband? (geef antwoord op de volgende slide)

Slide 24 - Slide

4. In alinea 1 van de tekst op de vorige slide staat het tekstverband oorzaak-gevolg. Aan welke signaalwoorden herken je dit verband?

Slide 25 - Open question

5. In de laatse zin van alinea 2 staat een conclusie. Aan welk woord herken je de conclusie? (geef antwoord op de volgende slide)

Slide 26 - Slide

5. In de laatste zin van alinea 2 staat een conclusie. Aan welk woord herken je de conclusie?

Slide 27 - Open question

7. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VERGELIJKING?
A
net als
B
kortom
C
hierdoor
D
waarmee

Slide 28 - Quiz

8. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband SAMENVATTING?
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 29 - Quiz

9. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORWAARDE?
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 30 - Quiz

10. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband MIDDEL-DOEL?
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 31 - Quiz

11. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband TEGENSTELLING?
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 32 - Quiz

12. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORBEELD?
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 33 - Quiz

13. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 34 - Quiz

14. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORWAARDE?
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 35 - Quiz

15. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband CONCLUSIE?
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 36 - Quiz

Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides

Slide 37 - Slide


 16. Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 38 - Quiz


  17. Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
opsomming
B
voorbeeld
C
reden
D
conclusie

Slide 39 - Quiz

Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides

Slide 40 - Slide


 18. Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 41 - Open question


  19. Op welk tekstverband wijst het signaalwoord omdat?

Slide 42 - Open question

Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides

Slide 43 - Slide


20. Welk signaalwoord
hoort op het laatste stippellijntje?

Slide 44 - Open question


  21. Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord 'dus'?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 45 - Quiz

Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides

Slide 46 - Slide

22. Sleep de woorden naar de juiste blauwe vakken.
Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 47 - Drag question

23. Sleep de woorden naar de juiste blauwe vakken.
Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 48 - Drag question

Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides

Slide 49 - Slide


 24. Welk signaalwoord dat wijst ohet tekstverband oorzaak-gevolg staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 50 - Open question


25. “Wanneer het volle maan is en de maan het  dichtst bij  
de aarde staat ...” Van welk  
tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 51 - Quiz

Conclusie:
1. Ik weet wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.
A
alleen enkelvoudige zinnen
B
alleen samengestelde zinnen
C
enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 52 - Quiz

Conclusie:

2. Ik weet wat voegwoorden zijn.
A
ja
B
nee

Slide 53 - Quiz

Conclusie:
3. Welke zinsverbanden vind je lastig?

Slide 54 - Open question